649
20 JUNI 1974
is al meer over gesproken, onder andere bij de bespreking van de beleids
uitgangspunten tijdens de begrotingsbehandeling,, Het PAK en D'66 gaan
er namelijk van uit dat het voor het welzijn van de stad en haar omge
ving niet juist is uit te gaan van een hoofdstadsfunctie voor Breda. Wij
achten het voor de toekomstige ontwikkelingen en ook voor de huidige
situatie nodig dat de stad een dienende functie voor haar eigen bewoners
en die uit de naaste omgeving heeft. Dit moet mogelijk zijn met bepaal
de voorzieningen die regionaal of gewestelijk gericht kunnen zijn. In die
opzet past een matige hiërarchische opbouw van de stad ten aanzien van
de binnenstad en de wijken. De praktijk van de laatste tijd wijst er ook
op dat dergelijke bovengemeentelijke of bovenwijk.se functies mogelijk
zijn. Kijkt u maar naar het waterschap dat zich in Bouvigne heeft geves
tigd.
Vervolgens de stuurmogelijkheden van de overheid bij de verdere
ontwikkeling. De middelen die de overheid via wettelijke maatregelen
of anderszins worden geboden zullen moeten worden gebruikt om het uit
gangspunt van onze maatschappijvisie waar te maken. De maatregelen
die op grond van wettelijke bepalingen mogelijk zijn moeten worden ge
nomen, waarbij de economisch zwakkeren extra steun moeten krijgen»
Wat het grondbeleid betreft moeten dfe maatregelen worden genomen
die het voor de economisch zwakkeren mogelijk maken hun maatschap
pelijk leven op de juiste manier te leven, waarbij het wonen een belang
rijke factor is. Wat de wettelijke maatregelen betreft zal de Wet op de
Stadsvernieuwing een aantal belangrijke "handvaten" geven om ook dat
beleid waar te maken. In de Wet op de Stadsvernieuwing wordt overeen
sociaal plan gesproken dat voor de toekomstige ontwikkelingen uitermate
belangrijk zal zijn. Verder zullen nieuwe subsidie- en rehabilitatierege
lingen "handvaten" voor een goed binnenstadsbeleid geven. Ook de ge-
doogplicht die in de Wet op de Stadsvernieuwing aan de orde komt zal
ons iets in handen geven waarmee wij kunnen sturen, zoals wij dat in
het beleid bepalen.
De overheid neemt op het gebied van de stimulering van de werk
gelegenheid nogal eens maatregelen waar wij als gemeente op in zou
den kunnen spelen, speciaal wat betreft het doen bewerken van plannen
of het nemen van initiatieven. Op dit moment bestaat er voor zover wij
weten een subsidie voor architecten en misschien is het mogelijk op die
subsidie en de daarmee verband houdende werkgelegenheid in te spelen.
Dan de relatie met de wijken. Deze relatie valt eigenlijk onder
hoofdstuk III en de beleidsvoornemens wat betreft de binnenstad. In de
doelstellingen en uitgangspunten wordt teveel nadruk gelegd op de uit
zonderlijke positie van de binnenstad zoals die zich op dit moment en
in de toekomst moet presenteren. Wij onderschrijven dit standpunt niet;
wij zijn van mening dat onder andere de "assentheorie" van de Delftse
studenten een middel kan zijn om de relatie van de binnenstad met de
wijken te intensiveren en om de overgang van de binnenstad naar de wij
ken wat geleidelijker te laten verlopen. Daarbij is het van belang dat
de laatste tijd vast is komen te staan dat bovenwijkse of bovenstedelijke
voorzieningen niet uitsluitend in de binnenstad hun vestiging moeten
vinden. De wijken kunnen daarbij zowel functioneel als ruimtelijk en
op sociale gronden een beter te aanvaarden vestigingsplaats zijn.
De werkgelegenheid wordt indirect via het gepropageerde vestigings
beleid benaderd. Dat vestigingsbeleid zal zich in de toekomst zowel op
de binnenstad als op de wijken richten, mits de omgeving daar natuur
lijk geen hinder van ondervindt. Bij die werkgelegenheidsaspecten speelt
ook de regio een belangrijke rol» Het is van groot belang te denken aan
een gedifferentieerde aanpak waarin doorstromingsmogelijkheden voor de