678
24 JUNI 1974
en over de huurdersverenigingen. U heeft zich daar nogal gemakkelijk
van afgemaakt, want over de actiecomité's wordt gezegd dat het bereik
van deze vaak losse groeperingen zich doorgaans tot enkele straten be
perkt. De deskundigheid ontbreekt meestal en het machtsbereik is gering.
Als hier een concrete situatie wordt bedoeld zou ik u willen vragen de
Gerardus Majellawijk eens te bezien. Ik begrijp niet dat een dergelijke
opmerking ten aanzien van actiecomité's wordt gemaakt.
In een eerdere discussie hebben wij u gevraagd u te bezinnen op
of een studie te maken van het feit of de gemeente geen initiatief zou
moeten nemen tot het oprichten van huurdersverenigingen. Het is zeer
interessant te lezen dat u in deze nota zegt: er is een Nederlands Verbond
van Huurdersorganisaties opgericht. De doelstellingen zijn bekend, het
secretariaat is in Purmerend gevestigd en dus behoeft de gemeente geen
initiatief te nemen, zo iets dergelijks al op de weg van de gemeente zou
liggen, Is dit de studie die u hieraan gewijd heeft om tot argumenten te
komen over het al dan niet stimuleren van huurdersverenigingen?
Op pagina 25 wordt gesproken over de nieuwbouw en ik zou daar
iets langer bij stil willen blijven staan. Hoe moeten wij de in percenta
ges omgerekende cijfers met elkaar in verband brengen? De nieuwbouw-
plannen voor de periode 1974-1978 laten voor laagbouw een percentage
van 39 zien terwijl voor de hoogbouw dit percentage 61 is. Ik vraag mij
af waarom het percentage hoogbouw zo groot is. Als wij de categorie van
de eerste urgentie bezien op grond van cijfers van februari 1974 dan komen
wij tot een behoefte aan eengezinswoningen van 59 De woonbehoefte
aan etagewoningen beloopt 48 Wij zouden graag willen weten wie de
benodigde woonruimte vaststelt. Wij gaan er van uit dat de woningzoe
kenden dit bij de inschrijving doen. Het percentage hoogbouw ligt lande
lijk op ongeveer 20. Onze cijfers liggen veel hoger. Bovendien wil men
de doorstromingspremie alleen verstrekken voor de verhuizingen van eenge
zinswoningen naar etagewoningen. De conclusie luidt: het benodigde aan
tal etagewoningen beloopt 48 °jo van het totaal. Dat is ruim het dubbele
van de landelijke behoefte exclusief de woningen voor bejaarden en vrij
gezellen, terwijl van de zeer urgente woningzoekenden 59 juist eenge
zinswoningen zoekt. De bouwplannen zijn naar onze mening veel teveel
gericht op de etagebouw. In de nota wordt op geen enkele wijze aandacht
besteed aan eerdere discussies over hoog- en laagbouw en de verhouding
ertussen. Ook wordt geen rekening gehouden met de conclusies die wij
voor de toekomst uit deze discussies moeten trekken.
Op pagina 61 wordt gesproken over het toewijzingsbeleid. De toe
gezegde urgentie voor woonstress is daar niet ingevoerd. De woonstress
ontbreekt in deze nota, terwijl dit punt in een eerder gesprek duidelijk
is toegezegd. U voert een nieuwe problematiek in, namelijk de sociale
problematiek. Wat wordt hiermee bedoeld? Wij hebben kunnen lezen dat
de betrokkenen zelf moeten opdraaien voor de kosten van het onderzoek,
waardoor kan worden aangetoond dat hij een sociaal geval is. De bewijs
last komt dus ook nog op de schouders van het z, g, sociale geval te druk
ken.
In de discussie over de Gildewijk heeft de wethouder toegezegd dat
er een paragraaf gewijd zou worden aan de huisvesting van individuele
burgers en groepen van burgers die geen standaard-gezin vormen. Op pa
gina 63 lezen wij dan: "Ieder die in Breda een andere woning wenst kan
zich laten inschrijven bij de al eerder genoemde woningbeherende instan
ties. In dezen is er geen verschil tussen hen die in traditioneel gezinsver
band leven en anderen. Ook de procedure tot onderzoek van de aanvrage
is voor beide groepen gelijk". Dit is dan de paragraaf die aan deze pro
blematiek zou moeten worden gewijd. Wel worden er nog enkele zinnen