689 24 JUNI 1974 enige tijd met normen is gewerkt komen er wellicht kwesties naar bo ven waarin men uniforme normeringen kan gebruiken. Het college is van mening dat de opbouwwerker werkelijk een knel punt is en dat hij zich duidelijk moet uitdrukken. Ik vind het jammer dat de wethouder van sociale zaken de wethouder van openbare werken niet meer heeft geïnformeerd over de professionele opstelling van de opbouw werker en zijn wijze van werken in deze aangelegenheden. Misschien kan dat nog wel eens gebeuren. Bij de verhouding tussen hoogbouw en laagbouw heb ik mij terdege gerealiseerd dat het hier gaat om het voltooien van bestaande bestemmings plannen. In de algemene opmerkingen over de nota hebben wij juist ge zegd dat wij de revaluatie van vigerende bestemmingsplannen een zeer belangrijk beleidspunt achten. Als bestaande bestemmingsplannen onver kort moeten worden uitgevoerd kan die verhouding niet worden veranderd, maar wij zijn van mening dat juist een procesmatig karakter naar voren moet komen. Bij tijd en wijle moeten de vigerende bestemmingsplannen aan een herwaardering worden onderworpen. De wethouder heeft niets gezegd over de woonstress. Dit kan een belangrijke kwestie zijn bij de woningtoewijzing. De vierde informatieve nota zal weer niet in de beleidssfeer liggen en ik zou dan ook nadrukkelijk namens onze fractie willen vragen wanneer de nota kan worden verwacht waarin een inzicht in het beleid van de ge meente Breda bij de huisvestingsproblematiek wordt gegeven. De heer CRUL,: Ik wil nog even ingaan op een uitspraak van het col lege op bladzijde 25 van de nota over de verhouding tussen laagbouw en hoogbouw. In de raad is namelijk eerder al uitgesproken dat wij de ko mende jaren zeer voorzichtig zullen moeten reageren bij de realisering van hoogbouw. In feite is uitgesproken dat aan laagbouw de voorkeur wordt gegeven. Uit de op pagina 25 weergegeven verhouding blijkt dat dooreen aantal omstandigheden met de voorkeur van de raad geen rekening wordt gehouden. Mij en mijn fractie gaat het om het volgende. De raad heeft voor de toekomst een beleidsuitspraak gedaan. De raad zou nu moeten aangeven wat hij zijn uitspraak waard vindt. De raad zal moeten weten wat de financiële consequenties zijn als hij zijn uitspraak waar wil ma ken.en als er in de toekomst meer laagbouw wordt gerealiseerd dan men nu kennelijk van plan is. Uit deze nota blijkt daar niets van. Toch lijkt mij dit noodzakelijk om bij de burgerij een zeker vertrouwen te handha ven. Tot nu toe is hierover geen discussie geweest. Er blijkt nu weer geen discussie over deze kwestie mogelijk te zijn en wij achten een dergelijke discussie noodzakelijk. Bij algemene beschouwingen hebben wij het col lege wel eens naar de mogelijkheden bij de gronduitgifte gevraagd. De wethouder heeft toen verwezen naar een enige tijd geleden verschenen nota. Nu wij met deze cijfers geconfronteerd worden lijkt het ons zaak dat er op dit punt informatie van het college komt opdat de raad een uit spraak kan worden ontlokt. Hier spelen natuurlijk allerlei factoren een rol. Uiteraard zal er ook een uitspraak moeten worden gedaan over de doeleinden die wij met het huisvestingsbeleid nastreven. Wij hebben uit gesproken dat wij de woningbouw en de huisvesting prioriteit zullen ge ven en die uitspraak is in verschillende voorstellen werkelijkheid gewor den, Als wij verder willen gaan en als wij tot de conclusie komen dat wij de woningbouw nu een andere richting moeten gaan geven waarbij kan Worden gedacht in termen van wonen naar behoefte doen wij een andere uitspraak dan de wethouder namens het college op dit moment heeft ge daan. Wij zullen een uitspraak moeten doen en daarop zullen wij onze koers moeten bepalen. Het zal ons niet meteen lukken, maar een prin-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 689