72
17 JANUARI 1974
Vervolgens wil ik in het kort nog iets zeggen over de riolerings
kwestie waarbij het merkwaardige is dat deze kwestie eigenlijk bij het
onderhavige complex woningen in het geheel niet aan de orde is, aan
gezien juist in het complex van 132 in de buurt van de Wassenaarstraat
gelegen woningen wateroverlast is opgetreden. Toch heeft de riolering
steeds een rol gespeeld, omdat door de wethouder een verband is ge
legd tussen de nieuwbouw en de aanleg van de nieuwe riolering. Daar
door komt deze kwestie ook in het ter tafel liggende voorstel aan de or
de. In antwoord op vragen is destijds door het college duidelijk gezegd
dat b. en w. het op het ogenblik niet opportuun achten voorzieningen
voor de wateroverlast te treffen, met als argument dat op den duur wel
licht eenvoudiger maatregelen te nemen zijn. Ik verkeer in dezen enigs
zins in het ongewisse ten aanzien van het standpunt van de K. V. P. -
fractie: ik had begrepen dat zij zich in latere vergaderingen van de com
missie voor openbare werken bij het standpunt van b. en w. had neerge
legd. Uit de reactie van een lid van de K. V. P. -fractie maak ik nu op
dat dit toch niet helemaal het geval is. Gaarne zou ik op dit punt eni
ge nadere verduidelijking willen hebben. Als wij menen dat de voorzie
ningen opgeschort moeten worden, zijn wij naar mijn mening duidelijk
aansprakelijk voor de toestand ter plaatse.
Juridisch zal het wel juist zijn dat b. en w. hebben vastgesteld dat
de gemeente niet aansprakelijk gesteld kon worden voor de waterover
last van 2 augustus, omdat er sprake was van overmacht. Als wij echter
weten welke voorzieningen wij kunnen treffen doch daartoe niet overgaan,
kunnen wij naar mijn opvatting wel aansprakelijk gesteld worden: in dat
geval is er geen sprake van overmacht maar van het uitstellen van maat
regelen die wij hadden kunnen treffen maar die wij niet treffen.
Mevrouw VAN ROOIJ-VAN DEN HEUVEL: In aansluiting op de woor
den van de heer Van Duijl zou ik nog willen vragen of de leden van de
commissie voor openbare werken partner kunnen zijn bij de gesprekken
die zullen volgen.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: De heer Froger is nog even terug
gekomen op zijn denkbeelden over de overdracht van woningen. Voor
zichtigheidshalve zou ik daarvan nog het volgende aspect willen noemen.
Door overdracht zal inderdaad naar alle waarschijnlijkheid een minima
le huur worden gecreëerd, afhankelijk van de overdrachtsprijs voor de
huidige bewoners, maar op die manier zal de mogelijkheid de huizen te
gebruiken in het kader van het vestigingsbeleid voor degenen die het
meest behoefte aan woonruimte hebben worden gemist. Dat kan natuur
lijk een nadeel zijn van overdracht van deze woningen. Hierbij zou ik
het in dezen willen laten.
De heer FROGER: Daarmee ben ik het volstrekt niet eens: dat hoeft
helemaal niet,' Daarover zullen wij evenwel nog wel spreken.'
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Kennelijk is het college er nog
nooit in geslaagd de heer Crul iets omtrent het budget duidelijk te ma
ken. In het voorstel dat thans wordt behandeld wordt nog uitgegaan van
een budgettaire last van 25die de gemeente Breda zou blijven behou
den, als het rijk zou persisteren in participatie voor 75%. Op die wijze
zou een bedrag van f. 53. 000, -- overblijven, hetgeen is opgenomen
in de begroting van net woningbedrijf A, zoals in het voorstel staat. Nu
het rijk voor 100% subsidieert naar aanleiding van gunstig advies van de
hoofdingenieur-directeur van de volkshuisvesting, volgt daaruit dat de