824
12 SEPTEMBER 1974
De heer HOUBEN: Namens de fracties van de P„ v. d.A. en de
P. P.R. wil ik graag een bijdrage leveren tot de discussie over het be
stemmingsplan "landelijk gebied". Dit bestemmingsplan heeft inder
daad betrekking op een groot deel van het Bredase grondoppervlak, er
is reeds een percentage van 40 genoemd. Bij dit bestemmingsplan zijn
veelsoortige belangen in het geding» die worden geruggesteund door
een verschillende graad van wat wij "machtsverhoudingen" zouden wil
len noemen. Ons is onder meer uit het preadvies duidelijk gebleken dat
er een "groen front'1 is, waartegen men stelling moet nemen. Ander
zijds moet worden bedacht dat in dit bestemmingsgebied ook de belan
gen van de naamloze recreant, van milieubewuste mensen en van
niet-georganiseerden een rol spelen.
Naar onze mening bestond in het plan dat oorspronkelijk ter visie
is gelegd een beter evenwicht tussen de belangen van de agrariërs en
van de andere mensen die van het buitengebied gebruik willen maken.
Uit het preadvies -- zie blz. 6 blijkt dat het "groene front" zó
krachtig was, dat b. en w. zelf opmerken dat er een patstelling was
ontstaan waardoor het algemeen belang tekort komt» aangezien er on
voldoende begrip is bij de agrariërs. De vraag rijst nu of de gemeente
raad genoegen moet nemen met een dergelijke claim op dit grote stuk
van ons grondgebied ten behoeve van een relatief klein deel van de in
gezetenen. Overigens willen wij de belangen van de agrariërs, die zo
juist nog door de heer Goos zijn aangestipt, niet ontkennen. In het bij
zonder de kleine ondernemers onder hen staan op het ogenblik voor gro
te investeringen vanwege de toenemende mechanisatie. Wij moeten
ons echter afvragen of de samenleving gelukkig kan zijn met deze
bio-industrie.
Terecht is van allerlei kanten --- ook van de zijde van b. en w.
zelf --- verontrusting en zelfs verontwaardiging uitgesproken; men zal
begrijpen dat deze verontrusting doorwerkt in onze benadering van het
ontwerp-bestemmingsplan. Mijn verdere betoog wil ik als volgt indelen:
eerst wil ik nog enkele principiële opmerkingen maken, vervolgens
wil ik enkele meer praktisch-technische onderwerpen aan de orde stel
len en in dat verband kanttekeningen maken en vragen stellen, daarna
wil ik ingaan op specifieke bestemmingen op bepaalde lokaties, om
vervolgens het voorlopig standpunt van de beide fracties aan de orde te
stellen. Aansluitend op mijn betoog zal graag de heer Brummelkamp
het woord krijgen, die een bepaald technisch punt, dat boven mijn pet
gaat, zal behandelen.
De zojuist genoemde principiële aspecten vallen in drieën uiteen.
Ik wil eerst nog ingaan op de opmerking van b. en w. dat afbreuk is
gedaan aan een optimale ordening in het buitengebied, waardoor geen
aranties bestaan dat geen aantasting van het landschap zal plaatsvin-
en» Een en ander wordt gespecificeeid in bijlage 1 van het preadvies;
daarin worden de wijzigingen besproken. Op blz. 3 in de tweede alinea
wordt gezegd dat een bepaalde mate van acceptatie wordt overschreden
en dat dit in het bijzonder geldt voor de dalen van de Aa of Weerijs en
de Mark. Terecht vreest het college dat er horizonvervuiling door even
tuele glasopstanden zal optreden.
Deze aantasting zou wellicht nog niet zo ernstig zijn, als in het
oorspronkelijke plan, dat precies een jaar geleden ter visie is gelegd,
de nadruk zou liggen op het behoud van het natuurlijk milieu in agra
rische bestemmingsvlekken. Dit is evenwel niet het geval. Zoals in de
toelichting, behorend bij het bestemmingsplan» op blz. 4 en 5 staat,
heeft juist de uitoefening van de agrarische functie voorop gestaan, zij