12 SEPTEMBER 1974 825 het dat deze moest worden aangepast aan de recente en te verwachten ontwikkelingen. Ook de tijd waarin het streekplan is opgesteld, waar uit de onderscheiden bestemmingscategorieën zijn overgenomen en de tijd waarin de landschapsanalyse heeft plaatsgevonden -- dit was op het laatst van de iaren '60 -- doen reeds vermoeden dat de huidige in zichten van zes a zeven jaar later ten aanzien van het milieu als ge heel er niet in terug te vinden zijn. Als wij te rade gaan bij de recen tere streekplannen van de provinciale planologische dienst -- in het bijzonder die voor Midden- en Oost-Brabant blijkt dat het landschap en de natuur op een volkomen andere manier worden benaderd. Men mist ook in het bestemmingsplan node een uitwerking van de gedachte dat het buitengebied van Breda uit milieuhygiënisch oogpunt van groot belang is voor het stedelijke en versteende gebied. Het is eigenlijk ver wonderlijk dat nergens een relatie is gelegd met studies en ideeën met betrekking tot de binnenstad die uit dezelfde periode stammen. Mis schien is het niet verwonderlijk als wij in de binnenstadsplannen zelf lezen dat ook daar geen relatie met het buitengebied wordt gelegd. Mijns inziens is het de laatste jaren duidelijk dat wij moeten streven naar een integrale planning: dat wij de gewenste activiteiten in alle stukken stad tegen elkaar moeten afwegen. Tenslotte moet worden bedacht dat het oorspronkelijke plan voor al de destijds aangetroffen situatie heeft vastgelegd, maar dat zich na tuurlijk allerlei negatieve ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het col lege merkt in de toelichting op blz. 22 zelf al op dat men verspreide woonbebouwing aantreft, die niet in overeenstemming is met de geest en de nieuwe voorschriften van het bestemmingsplan, doch desondanks moet worden gerespecteerd. Vermoed moet worden dat de enorme vlucht in de bio-industrie reeds haar schadelijke horizonvervuilende en landschapsaantastende werk heeft gedaan. Men kan zich afvragen of indertijd bij het verrichten van het onderzoek naar de natuurweten schappelijke en landschappelijke waarden rekening kon worden gehou den met wat wij op het ogenblik de "draagkracht van het milieu' noe men. Waarschijnlijk zouden wij, als het onderzoek op het ogenblik weer zou worden verricht, veel voorzichtiger te werk gaan en zouden veel meer het behoud en het herstel van landschap en natuur voorop staan. Een tweede principieel bezwaar betreft de behandeling van de be zwaren en de inspraak. Op blz. 6 van het preadvies wordt opgemerkt dat de bezwaren van appellanten in de vorm van een samenspraak zijn behandeld, waardoor de tervisieleggingsprocedure mede is gebruikt om het bestemmingsplan zijn definitieve inhoud te geven. Ik meen dat het zeer positief is dat op deze wijze rekening is gehouden met de bezwa ren. Men kan wensen dat b, en w. altijd op deze manier de bezwaren zullen tegemoettreden. Deze procedure heeft evenwel een nadeel, dat hier dan ook duidelijk is gebleken: de belangen van de niet-appel- lanten zouden wel eens kunnen worden geschaad. Deze laatsten hadden immers geen reden om te reageren. Het is duidelijk dat deze moeilijk heid zich hier heeft voorgedaan. Diverse instellingen hebben dan ook, nu na het inbrengen van de bezwaren het plan is gewijzigd, alsnog ge reageerd. Ik noem in de eerste plaats de commissie voor ruimtelijke orde ning. Blijkens een verslag van 25 juli 1974 doet deze commissie naar mijn gevoel meer dan een suggestie om een landschaps- en recreatie- deskundige naar het plan te doen kijken, gezien het doorslaan van de balans naar de agrarische belangen. Voorts heeft de stedebouw kundige

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 825