830
12 SEPTEMBER 1974
gebieden, teneinde te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan ons
leefmilieu waarop in het verleden reeds een forse wissel is getrokken:
de rekening hebben wij in vele gevallen al gepresenteerd gekregen.
Mijn fractie wacht alvorens haar standpunt te bepalen de verdere
discussie af.
De heer BRUMMELKAMP: In de toelichting op het bestemmings
plan "landelijk gebied" wordt in de hoofdstukken 2 en 3 aandacht be
steed aan het binnendringen van burgerwoningen in het buitengebied.
Burgerwoningen tracht men uit het gebied van dit bestemmingsplan te
weren door toepassing van artikel 15 van de wet op de ruimtelijke or
dening. Dit wil zeggen dat burgemeester en wethouders pas een bouw
vergunning voor een dergelijke woning afgeven, als gedeputeerde sta
ten geen bezwaar hebben en de raad van het landbouwschap gunstig
adviseert, na te hebben onderzocht of de aanvraag bona fide is. Naar
onze opvatting biedt deze oplossing rijkelijk mogelijkheden om met
hulp van stromannen toch aan een buitenhuisje in een agrarisch gebied
te komen. De enige eisen die verder worden gesteld houden namelijk
in dat de oppervlakte minimaal 1 ha moet zijn en dat de omvang en
de plaatsing van de woning aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.
De eis dat bedrijfsruimte in aanbouw moet zijn geldt alleen voor de
eerste bedrijfswoning en het is nog maar de vraag of deze eis haalbaar
is, gezien de op bladz. 16 van de toelichting gesignaleerde uitspraken
van de Kroon.
Wij zouden gaarne zien dat in het bestemmingsplan strengere rp-
gels werden opgenomen om burgerwoningen te kunnen weren. Graag
zullen wij van de wethouder vernemen of het toch niet zinvol is de eis
van grondgebondenheid te stellen. Een andere vraag is welke mogelijk
heden er naar de mening van b. en w. aanwezig zijn om te voorkomen
dat agrarische woningen worden betrokken door niet-agrarische bewo
ners.
Tot slot een opmerking over een verzuim dat ik meen te hebben
aangetroffen in de artikelen 10 en 11 van de voorschriften, die bij het
plan behoren. Aan de eerste bedrijfswoningen worden in deze artikelen
geen verdere eisen gesteld dan dat de bouwwerken maximaal 6, 5 m
hoog mogen zijn. Kennelijk is men hier vergeten artikel 7, lid a, on
der II, onder 2 van toepassing te verklaren, een bepaling die in de
voorschriften vaker wordt gehanteerd. Gaarne zal ik van de wethouder
vernemen of hij eveneens van mening is dat hier een verzuim in het
geding is en zo ja, of hij dat verzuim thans wil herstellen
Wethouder VAN DUN: Mijns inziens maken de wijzigingsvoorstel
len van P. v. d. A. en P. P. R. en de standpuntbepaling van de V. V. D.
het noodzakelijk in het college na te gaan welke consequenties daar
aan moeten worden verbonden. Met het oog daarop zou ik om een
korte schorsing willen verzoeken.
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering.
SCHORSING.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Het college van burgemeester en wethouders heeft zich uitvoerig
beraden. Gebleken is -- het lijkt mij goed dat in deze vergadering nog
eens met nadruk vast te stellen -- dat van veel zijden zeer indringend