17 OKTOBER 1974 874 mevrouw Paulussen eens dat deze mogelijkheid zeker niet moet wor den uitgesloten, maar ik meen dat wij, het geheel overziende, thans moeten constateren dat er twee toezeggingen zijn gedaan, dat de ge stelde vragen zijn beantwoord en dat naar mijn mening desgevraagd de kwestie van de toepassing van artikel 18 van de drank- en horeca- wet in de commissie voor algemene zaken kan worden besproken. Daarmee is dit onderwerp mijns inziens voorlopig voldoende behandeld. De kwestie komt op de wijze die ik heb geschetst opnieuw aan de or de en ik meen dat wij -- zeker in dit stadium -- genoegen moeten nemen met de afdoening jegens de studiegroep Ginneken, die morgen zou kunnen plaatsvinden. Wethouder VAN DUN: Er is mij een vraag gesteld, waarbij ik in verband met de orde gedeeltelijk op het terrein van de voorzitter kom. Het antwoord aan de studiegroep Ginneken zal inderdaad de volgende maand ter kennisneming op de lijst van ingekomen stukken voorkomen, maar daar komt de raad naar mijn smaak niet veel verder mee. De vraag is mijns inziens wanneer de raad over de problematiek van Gin neken kan spreken. Het standpunt van het college -- inhoudelijk, dus niet formeel -- is dat het pas zin heeft over de problematiek van Gin neken te spreken wanneer daarin ook de vraag wordt betrokken of er al dan niet een bestemmingsplan tot stand moet komen, aangezien dat een cruciale vraag is. Zoals men weet is de stedebouwkundige af deling van de dienst van openbare werken deze vraag aan het bestude ren. Daarbij is het niet de vraag of er een bestemmingsplan kdn wor den opgesteld, want dat is bijna altijd mogelijk, van belang zijn de haalbaarheid en de vertaalbaarheid van het bestemmingsplan met be trekking tot de problematiek van Ginneken en er moet worden vastge steld of het in dat verband zin heeft een bestemmingsplan op te stel len. Als de studie uitwijst dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, zal de raad hiervan door middel van een te nemen voor- bereidingsbesluit in kennis worden gesteld. Mijns inziens is pas op dat ogenblik een voorbereidingsbesluit geloofwaardig. De heer CRUL De wethouder verklaart ons een beetje onmondig. Wij vinden juist dat wij bij de voorbereidende fase van de besluitvor ming moeten worden betrokken. Wij willen niet afwachten totdat het college een beslissing heeft genomen over de vraag of er al dan niet mogelijkheden zijn, maai wij willen daarover meepraten. De VOORZITTER' Ik zou de heer Van Dun zijn betoog over het voorbereidingsbesluit willen laten vervolgen. Wethouder VAN DUN- Onmondigheid is hier niet aan de orde; dit is een kwestie van politiek fatsoen. Als een lid van de raad het college een vraag stelt, krijgt hij antwoord. In verband met het voor bereidingsbesluit heeft de heer Dees naar een termijn gevraagd. Het onderzoek zou vóór het eind van het jaar afgerond kunnen zijn. De datum van presentatie van het voorbereidingsbesluit hangt mede af van de te nemen wettelijke maatregelen en de termijnen in verband met het voorbereidingsbesluit. Wijst het onderzoek uit dat een derge lijk besluit niet haalbaar is -- daarmee kom ik de heer Crul tegemoet dan zou deze conclusie -- ik meen dat het college dat kan toezeggen -~ kunnen worden verwerkt in een vóór het eind van het jaar aan de raad te verstrekken mededeling, die op de raadsagenda kan worden geplaatst.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 874