885
17 OKTOBER 1974
uit te stellen tot december 1974 teneinde een aantal adviesinstanties
in de gelegenheid te stellen nader te adviseren heb ik reeds eerder in
mijn betoog namens het college van de hand gewezen,
Uit de opmerkingen van de heer Ten Wolde heb ik opgemaakt dat
hij met het plan kan instemmen en zeer gelukkig is met de wijze waar
op de agrariërs hun wensen en verlangens kenbaar hebben kunnen ma
ken, De V, V. D.-fractie had omwille van de objectiviteit graag gezien
dat landschapsdeskundigen tezamen met agrariërs het plan nog eens
zouden hebben beoordeeld. Ik meen dat wij niet hoeven te discussieren
over de objectiviteit, aangezien het plan niet eenzijdig of subjectief
is opgesteld of veranderd. De aangebrachte veranderingen zijn gewikt
en gewogen en beoordeeld in vergelijking met andere belangen, Wan-
neei de raad in het voorgestelde nader advies een oplossing ziet mag
worden verwacht dat bij de verlangde nadere discussie de beer eerst
goed los is! Bij voorbaat hebben wij over een dergelijk nader advies
onze twijfels uitgesproken., omdat wij de stellige indruk hebben dat het
agrarisch belang in die kringen niet de plaats krijgt die het onzes in
ziens in dit gebied toekomt,
De heer Ten Wolde heeft voorts een opmerking over de hinderwet
gemaakt, waarbij hij erop heeft gewezen dat in het voorstel de stich
ting van gespecialiseerde bedrijven wordt vermeld. Ik kan hierover
zeggen dat in dergelijke bedrijven de hinderwet zonder meer geldt,
maar dat men daaibij uiteraard een bepaald aspect van de bedrijven op
het oog heeft zonder zich bezig te houden met het landschap en met
planologische eisen op het gebied van onder meer de recreatie,
Over het betoog van de heer Van Duijl kan ik kort zijn. Wij delen
zijn bezorgdheid omtrent het behoud van zo veel mogelijk natuur en
landschap in ongerepte staat, terwijl het duidelijk zal zijn dat raad en
college bij de uitvoering van het bestemmingsplan met inachtneming
van deze opmerking zeer zorgvuldig te werk zullen moeten gaan.
De heer Brummelkamp zou gaarne zien dat stringentere regels
werden opgenomen teneinde het 'binnendringen" van burgerwoningen
in het landelijk gebied tegen te gaan. Onze juristen hebben ons verze
kerd dat een sluitende regeling op louter juridische basis in dit kader
niet te verwezenlijken is. De voorschriften zijn een samenstel van
rechtsregels voor het bouwen en gebruiken van grond en opstallen in
dit gebied. Kwalijke praktijken zullen niet te allen tijde kunnen wor
den voorkomen. De in de voorschriften opgestelde "zeefis van dien
aard, dat het moeilijk zal zijn erdoorheen te glippen, maar dat dit
kan gebeuren. Bovendien -- dit ter geruststelling -- worden bij de in
diening van concrete plannen de aanvragers terdege aan de tand ge
voeld, In de artikelen 10 en 11 van de voorschriften zijn bewust geen
regels opgenomen ten aanzien van inhoud en afstand tot de zijdelingse
perceelgrens, omdat het hier bestaande bebouwing binnen de aangege
ven bouwblokken betreft. Hieruit volgt dat enerzijds het aangeven van
dergelijke normen geen zin heeft, terwijl het voorts mogelijk is dat
een dergelijke regeling iets bepaalt waarmee de bestaande situatie in
strijd is, hoewel er geen reden of noodzaak is dat de bestaande bebou
wing aan de regels wordt aangepast. De heer Brummelkamp heeft er
gelijk in dat zuiver juridisch gezien de artikelen 10 en 11 aanvulling
Behoeven, Als ik daarmee aan de wensen van de heer Brummelkamp
tegemoetkom, wil ik deze suggestie gaarne overnemen,
De leden van de commissie voor ruimtelijke ordening zijn inge
licht over een nader advies van de stede bouw kundige adviesraad dat
ons zeer onlangs heeft bereikt en dat ter visie heeft gelegen. Hierover
zou ik willen opmerken dat het bouwen van opstallen, los van bestaan-