891 17 OKTOBER 1974 zen dat geen enkele belangengroep in onze samenleving zo goed en zo hecht is georganiseerd als ae landbouwwereld, overigens is dat uiter aard het goed recht van de landbouwers. Daartegenover staat een groep van ongeorganiseerde recreanten en landschapsbeschermers die met veel 'zachtere' niet-economische ar gumenten moeten proberen de strijd te winnen. De wethouder heeft wat hypocriet gezegd dat de gemeente geen landbouwpolitiek kan be drijven, maar wat wij vanavond doen is mets anders dan dat wij ma ken het bedje op voor een expansieve agrarische ontwikkeling in de toekomst. Historisch gezien zijn volgens de heer Van Dun de boeren altijd de beschermers van het landschap geweest. Ik ben dit volkomen met hem eens en ik prijs zijn historisch besef. De landbouw waar hij over spreekt is evenwel anno 1974 van een andere soort dan in het ver leden. Op dit ogenblik -- de ontwikkelingen van de laatste tijd, waar over de heer Houben heeft gesproken, bewijzen dat is de landbouw niet meer grond- en landschapsgebonden hij kan zich op praktisch el ke willekeurige plaats lokaliseren, zeker wanneer de veredelingsland- bouw of -industrie in het geding is. De wethouder heeft gezegd dat de ecologische benadering, die wij bepleiten, tot geen ander resultaat dan het ter tafel liggende plan leidt. Ik daag de wethouder uit aan te geven hoe hij nu al, zonder dat wij deskundigen hebben geraadpleegd en zonder dat een nieuwe studie van de landschappelijke betekenis van dit gebied is gemaakt, weet dat het resultaat vaststaat. Het plan-Vallen, dat aan een deel van het onder havige plan ten grondslag ligt, is, zoals alle vakgenoten zullen beves tigen, hopeloos verouderd. Ook het facet- streekplan voor de natuurschoon en recreatiegebieden in Noord-Brabant is hopeloos verouderd. De heer Houben heeft er reeds op gewezen dat in Midden en Oost Brabant ook door de provincie een nieuwe benadering wordt toegepast. De provin ciale verordening waarover de wethouder heeft gesproken is nu al weer aan een herziening toe. Wij lopen dus in Breda duidelijk achter, ter wijl het toch de bedoeling van planologie is vooruit te lopen en naar de toekomst te kijken. Wanneer wij het voorgestelde plan vaststellen, zijn wij ons er nu al van bewust dat bepaalde toekomstige ontwikkelin gen niet meer mogelijk zullen kunnen worden gemaakt. Voorts heeft de wethouder gezegd dat de recreatie goed bedeeld is. Ik daag hem uit deze stelling waar te maken, waarbij ik hem alleen herinner aan het project-Galderse Meren. Hoe kan hij nu zonder basis plan voor de openluchtrecreatie in dit gebied vaststellen dat de recrea tie goed aan haar trekken komt? Met andere woorden de argumentatie van de wethouder wijst erop dat het college sterk onder druk van de landbouwwereld staat. Deze argumentatie dwingt de raad tot een herbezinning op de situatie, die zou kunnen geschieden via het in de motie geformuleerde voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit. De heer GOOS: Na de vorige maand uitvoerig op de materie te zijn ingegaan zal ik thans trachten dit in een korter tijdsbestek te doen. Van de kant van de progressieven heeft men deze maal uitgebreide be schouwingen gehouden, men heeft er kennelijk enige aandacht aan be steed, wat voor mij in eerste termijn nog niet direct duidelijk was. In ieder geval heeft men gemeend ook nu allerlei opmerkingen te moe ten maken. De heer OOMEN: Hebt u de vorige keer niet geluisterd?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 891