17 OKTOBER 1974 894 De VOORZITTER: Er is door de heer Houben een motie ingediend, waarover het college zich naar mijn oordeel even moet beraden. Ik schors daartoe de vergadering. SCHORSING. De VOORZITTER- Ik heropen de vergadering. Wethouder VAN DUN: In tweede termijn kan ik korter zijn dan in eerste termijn, aangezien wederom de heer Goos heeft gereageerd op het betoog van de heer Houben en de heer Houben op dat van de heer Goos zodat wij daar weinig meer aan hebben toe te voegen. Bovendien is er in eerste termijn al veel gezegd en zijn er vragen voor de tweede keer gesteld. De heren Ten Wolde en Houben hebben gesproken over de proble men in verband met de bio-industrie en ik meen dat zij gelijk hebben. Aan de andere kant is het geruststellend dat vanavond in de krant heeft gestaan dat morgen op de agenda voor de ministerraad een voorstel van de minister van landbouw tot het treffen van een regeling voor de bio-industrie in het landelijk gebied voorkomt. De voornemens van het kabinet op dit punt kunnen ons naar ik meen plezierig stemmen. De opmerkingen van de heer Beckers vond ik nogal demagogisch en uit hun verband getrokken. Het is natuurlijk volstrekt onjuist dat, zoals de heer Beckers heeft gezegd, alleen het "groene front" aan het woord is geweest en dat dit college de belangen van de recreanten heeft onderschat. De discussie is juist begonnen met als uitgangspunt dat de recreatie volledig moest worden veilig gesteld; met dit uitgangs punt is het gesprek met het zogenaamde "groene front" begonnen, waar in ieder zijn plaats heeft gekregen. Met ruime aandacht is er ook ge werkt aan het vraagstuk van de recreatie. De heer Beckers heeft gezegd dat ik moet bewijzen dat Breda goed met recreatieve mogelijkheden is bedeeld, maar als ik dat zou bewijzen, zou ik een open deur intrap pen, Elke Bredanaar -- althans elke échte Bredanaar -- weet dat er op dit gebied in de omgeving van Breda nogal wat te vinden is. De Galder- se Meren hebben daar niets mee te maken zij vormen een discutabel onderwerp omdat men zich afvraagt voor wie men aan het werk is. Wanneer wij spreken over het landelijk gebied en over recreatiemoge lijkheden, dan spreken wij over het Bredase landelijk gebied en de re creatiemogelijkheden van de Bredanaar, De heer BECKERS- Ik wijs de wethouder erop dat er wel voldoende natuurlijke mogelijkheden zijn, maar dat deze slechts vrij eenzijdige vormen van recreatie toestaan. Er zijn weinig gedifferentieerde moge lijkheden en daar zou naar mijn mening iets aan moeten worden gedaan. Wethouder VAN DUN: Ik ben blij dat de heer Beckers zijn opmer king in tweede instantie enigszins relativeert. Overigens onthoud ik mij van het doen van politieke uitspraken over de eenheid van de C. D. A.-fractie en de belangen van het "groe ne front", die bij de zakelijke beoordeling van het voorstel niet aan de orde zijn. Hiermee heb ik tegelijkertijd gereageerd op de opmerkingen van de heer Oomen over de overdreven belangen van het "groene front". De heer Goos dank ik voor zijn toelichting omtrent de verwachting dat gedeputeerde staten het plan wel eens niet goed zouden kunnen keuren. Ik had hem gevraagd wat zijn motivering van deze verwachting was en hij heeft daar het een en ander over gezegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 894