17 OKTOBER 1974
896
terwijl ik van de heer Beckers en anderen heb vernomen dat ook de re
creant er niet kapot van is. Deze discussie zal blijven bestaan en nooit
tot een oplossing komen, waarbij mijns inziens niet het risico wordt ge
lopen dat één van de groepen de vernieling ingaat. Het heeft naar mijn
mening geen zin alsnog adviseurs te raadplegen. Wij hebben al zeer ve
le adviseurs geraadpleegd en er zijn in het gemeentelijk apparaat mensen
aan het werk geweest die evenmin van deskundigheid gespeend zijn,
zodat ik meen dat wij niet aan het adviseren moeten blijven maar dat
het de taak van college en raad is van tijd tot tijd eens een beslissing
te nemen.
Op de vraag inzake het aantal aanlegvergunningen zou ik geen
exact antwoord kunnen geven.
Vervolgens iets over de stedebouwkundige adviesraad. De heer
Houben heeft betoogd dat het gelukkig is dat er een St.A.R. bestaat,
een constatering waar ik mij gaarne achter schaar. Hij heeft voorts ge
zegd verheugd te zijn dat de St. A. R. eigener beweging heeft geadvi
seerd, daarmee de indruk wekkende dat wij aan de St.A.R. geen ad
vies zouden hebben gevraagd. Ik kan mij voorstellen dat hij dit heeft
vergeten, maar ik meen dat het correct is ter completering van zijn
constatering te vermelden dat het bestemmingsplan "landelijk gebied"
aan de St. A. R. ter advisering is toegezonden bij brief van de directeur
van openbare werken van 5 april 1973, dat een St. A. R.-advies is bin
nengekomen en dat er niets tegen is dat het college van burgemeester
en wethouders ook een St. A. R.-advies kritisch beoordeelt. Het hier
bedoelde St.A.R. -advies heeft evenals de "druk van het groene front"
tot enkele veranderingen in het bestemmingsplan geleid, al was het al
leen maar inzake het kamperen bij de boer. Als het St.A.R. -advies
gedeeltelijk is opgevolgd en gedeeltelijk niet, is daarmee naar mijn
smaak de kous voor de St.A.R. af en hoeft men niet in elke fase van
de besluitvorming opnieuw om het oordeel van deze adviesraad te vra
gen. Wanneer dan de St.A.R. ten tweede male reageert -- en daarover
heeft de heer Houben gesproken is dat zijn goea recht maar hebben
wij daar niet om gevraagd. Aan de standpunten van de St.A.R. heb ik
in eerste termijn aandacht gewijd.
Tot slot kom ik op de motie die de heer Houben namens zijn frac
tie uit het advies van de St.A.R. heeft gedestilleerd. Het zal duidelijk
zijn dat wij de raad het aannemen van deze motie ontraden. Daarbij
denken wij niet aan het vinden van technische tussenoplossingen, die
trouwens ook niet met de motie worden beoogd. Het is verheugend dat
men een voorbereidingsbesluit met aanlegvergunningen kan hanteren,
maar de hoofdzaak is dat in de motie in feite om een nieuw bestemmings
plan wordt gevraagd. Welnu, wij hebben de route afgelegd en wij we
ten welke discussies er zijn gevoerd; het college voelt er niets voor de
ze route opnieuw af te leggen en daarbij op voorhand te weten welke
discussies er zullen plaatsvinden. Wij weten nu hoe ver wij van elkaar
verwijderd zijn en tot op welke hoogte wij elkaar hebben gevonden.
Dit avontuur hoeven wij mijns inziens niet voor de tweede keer mee
te maken en op grond daarvan blijft het college bij zijn voorstel aan
de raad.
Hierna wordt de motie van de heer Houben in stemming gebracht
en met 23 tegen 13 stemmen verworpen.
TEGEN hebben gestemd de heren Visser, Geene, Taks, Van Dun,
Van Asseldonk, Sandberg, Dees, Ten Wolde en Van Dongen, mevrouw
Van Rooij-van den Heuvel, mevrouw jager-Middelbeek, de heren