17 OKTOBER 1974 900 de commissie heb meegemaakt, 'bleek daaruit dat de controverse voor lopig nog niet is verdwenen. Het advies aan de raad dreigt -- zeker op dit punt -- uit twee gedeelten te gaan bestaan. De VOORZITTER: Ik geef graag toe dat er aan het preadvies inder daad een passage over het projectteam-Hoge Vucht is toegevoegd, maar ik meen dat er geen voldoende aanleiding is om daar uitvoerig over te spreken. Dit onderwerp komt uiteraard nog aan de orde en ik zou u dan ook ernstig willen verzoeken zich in het bijzonder tot het onderhavige voorstel te beperken. De heer BECKERS: Ik. spreek over dit voorstel, want met een be roep op deze passage achten b, en w. het niet nodig met een beslis sing te wachten, zodat deze aspecten naar ik meen toch wel van be lang zijn. Overigens vinden wij dit niet van doorslaggevende beteke nis, omdat wij menen dat deze kwestie al vrij lang in procedure is Wethouder VAN DUN. Als ik de heer Beckers in zijn nood kan hel pen, ben ik bereid het college voor te stellen het voorstel nu terug te nemen en te wachten tot het projectteam functioneert. De heer BECKERS: Misschien kan de wethouder beter wachten tot dat ik mijn betoog heb afgerond. Wethouder VAN DUN- Ik heb gereageerd op een opmerking die u hierover maakte. Ik ben volkomen bereid dit stuk het projectteam te laten passeren. De VOORZITTER; Laten wij ons uiterste best doen ons tot het voor stel te beperken. De heer CRUL; Ik zou de wethouder en de fracties van C.D. A. en V. V. D. erop willen wijzen dat wij van harte hadden willen meewer ken aan de werkzaamheden van de voorbereidingscommissie, als zij ons daarvoor de gelegenheid zouden hebben gegeven. De VOORZITTER: Dat is niet aan de orde. Ik verzoek de heer Beckers zijn betoog te vervolgen. De heer BECKERS: Het principe is dat het college nu al een uit spraak doet over een kwestie die nog in discussie is. Welke conclusie ik daaraan verbind met betrekking tot het voorstel dat aan de orde is, zal aan het eind van mijn betoog blijken. Een laatste punt waarmee ik nogal wat moeite heb is de vraag welk lid van het college mij straks zal antwoorden de wethouder van technocratie, de heer Van Dun, of de wethouder van welzijnszaken, de heer Van Graafeiland. Men zal begrijpen dat ik beide portefeuille omschrijvingen enigszins overdrijf, te dien aanzien herinner ik aan de discussie met de heer Van Bannrng tijdens de vorige raadsvergadering. Hoofdzaak is dat wij van mening zijn dat het gehele beleid inzake re creatievoorzieningen voor de jeugd bij één dienst geconcentreerd moet zijn en wel bij de dienst van jeugd en sport. Het is te gek dat zoge naamde "speeltuinen" onder die dienst ressorteren en de rest onder "beplantingen".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 900