17 OKTOBER 1974
918
in de genoemde gevallen dan ook gebeurd -- steeds in de wet te worden
opgenomen. De wet "financiering snelle kweekreactor" kent een derge
lijke bepaling tot op heden niet. Slechts door een wetswijziging zou een
mogelijkheid tot een beroep terzake van gewetensbezwaar kunnen wor
den geschapen. Daarvoor moet men echter niet bij deze raad of bij het
college van burgemeester en wethouders zijn, doch bij regering en par
lement, die de desbetreffende besluiten zullen moeten nemen. Uitbrei
ding naar eigen goeddunken van de gevallen waarin een beroep op gewe
tensbezwaar kan worden gedaan zou mijns inziens tot een bestuurlijke
chaos leiden; ik geloof dat de heer Taks zich in soortgelijke zin heeft
uitgelaten. Op die manier zou er namelijk een situatie kunnen ontstaan
waarin men bijvoorbeeld de heffing in Breda zou kunnen weigeren te be
talen, terwijl dit in Tilburg niet mogelijk zou zijn, in Den Bosch weer
wel en in Eindhoven weer niet. Bij een simpele verhuizing zou men dan
prompt zijn principes moeten aanpassen, hetgeen een ongewenste situa
tie zou zijn.
Vervolgens wil ik enkele opmerkingen maken over de afsluiting,
die even aan de orde is geweest. Zoals bekend is dr. Smit in Groningen
een procedure begonnen. Zijn stroomvoorziening werd afgesloten wegens
het niet betalen van de 3%-heffing en hij heeft deze kwestie voor de
rechterlijke macht gebracht. De president van de rechtbank heeft toen
in eerste instantie geoordeeld dat de stroom met mocht worden afgeslo
ten. Vervolgens is het elektriciteitsbedrijf in beroep gegaan, waarna het
gerechtshof in Leeuwarden de uitspraak van de president heeft vernietigd.
Daarna heeft dr. Smit cassatie aangevraagd bij de Hoge Raad. Een aantal
bedrijven is hangende deze procedure op grond van de uitspraak van het
gerechtshof in Leeuwarden tot afsluiting overgegaan, een aantal andere
bedrijven wacht de behandeling in cassatie af. Breda heeft zich bij de
laatste groep aangesloten. Het energie- en waterbedrijf gaat niet tot af
sluiting over dan na voorafgaand overleg met het college van burgemees
ter en wethouders, waarbij wij van mening zijn dat in afwachting van de
cassatie vooralsnog niet op grond van de Kalkar-heffing wordt afgesloten.
Daaruit moet echter niet de conclusie worden getrokken dat de vordering
dan maar wordt vergeten of wordt verhaald op de overige burgers van Bre
da.
In zekere zin is dit standpunt inmiddels achterhaald door eenschrij
ven van de minister van economische zaken d. d. 4 oktober. Ook de mi
nister ziet kennelijk in dat het onjuist zou zijn als iedere gemeente apart
maatregelen zou treffen. De minister schrijft: "Het is mij bekend dat een
aantal afnemers weigert om de doorberekening van de zogenaamde "Kal
kar-heffing" te betalen en dat verschillende van uw bedrijven tot het tref
fen van maatregelen tegen de desbetreffende afnemers zijn overgegaan.
Een en ander geeft mij aanleiding u te berichten dat ik overweeg de tot
standkoming te bevorderen van een regeling die aan ernstig bezwaarden
de gelegenheid biedt op andere wijze aan hun financiële verplichtingen
te voldoen. Ik hoop u hierover op korte termijn nader te berichten. In
verband hiermee zou ik u in overweging willen geven om in afwachting
van deze regeling onder volledig voorbehoud van rechten het treffen van
maatregelen ten aanzien van dergelijke ernstig bezwaarden voorshands
achterwege te laten".
Er is een punt waarop vanavond naar mijn mening duidelijk dient
te worden gewezen: het is onjuist te veronderstellen dat degenen die van
mening zijn dat de gemeenteraad van Breda zich over "Kalkar" géén oor
deel moet vormen zorgeloos zouden zijn over de toepassing van kernener
gie. Wanneer men van mening is dat een dergelijke bezorgdheid niet via