17 OKTOBER 1974 920 den van het initiatiefvoorstel zou willen ontraden, terwijl ik mij bij de motie van de heer Van Duijl volledig kan aansluiten. De VOORZITTER; Wij zullen thans overgaan tot de beantwoording van de kant van de heer Welschen. Ik geloof dat hij inmiddels kennis heeft genomen van de motie die de heer Van Duijl heeft ingediend. Er hebben ons talloze reacties in de vorm van brieven bereikt, die de heer Hendriksen niet eerder konden worden toegezonden, waarvoor hij naar ik aanneem begrip zal kunnen opbrengen. Ik ben van mening dat de heer Welschen de vrijheid moet hebben ook van deze reacties gebruik tema ken. Tot slot zou ik de heer Welschen er op willen wijzen dat het tot nog toe gebruikelijk is in deze raad maatregelen te treffen voor even tuele verstoring van de openbare orde. Ter geruststelling kan ik overi gens opmerken dat van deze maatregelen nog nooit gebruik is gemaakt. De heer WELSCHEN; Allereerst -- vóór ik het vergeet -- iets over de verstoring van de orde. Ik verwacht van de mensen die nu op de pu blieke tribune zitten geen enkele verstoring van de orde, omdat zij met redelijke argumenten werken. Zij komen hooguit met leuke plaatjes hier, maar geweld of iets dergelijks zal men van die groep niet zien. Ik ben blij dat wij in ieder geval aan enkele van de briefschrijvers een aanzet tot een redelijk zinnige discussie hebben kunnen geven. Enke le groeperingen hebben gevraagd niet met emotionele argumenten te gaan werken en een zakelijke discussie over kernenergie, "Kalkar" en de wei geraars te voeren; ik geloof dat wij daar mee bezig zijn. Wij van onze kant zouden erg blij zijn als de kwestie -- indien zij daar al in zou ver keren -- uit de emotionele sfeer zou raken, omdat naar onze mening de kwestie van kernenergie, "Kalkar" en weigeraars niet is gebaseerd op emo ties doch op feiten, die naar onze mening serieus moeten kunnen worden besproken. Dat zich toevallig misschien ook actiegroepen met dit onder werp bezighouden, is mijns inziens gezien de effecten die dit tot nu toe heeft gehad alleen maar gunstig. Ook daar kom ik straks nog op terug. Voordat ik op de specifieke opmerkingen van de heren Van Duijl, Taks, Hendriksen en Sandberg overga, zou ik enkele algemene opmer kingen willen maken waarbij reeds een groot gedeelte van de gehouden betogen aan de orde komt. Het is langzamerhand iedereen bekend dat er in Nederland een grote verontrusting is over het opwekken van kern energie. Dit komt doordat op dit ogenblik aan de redelijke veiligheids eisen in feite nog met is voldaan. Dat er onrust bestaat, is aangetoond door de N. I. P. O. -enquête waartoe, de samenwerkende elektriciteitspro ducenten -- niet onze fractie -- opdracht hebben gegeven. De heer Sand berg heeft zojuist de resultaten van deze enquête genoemd, maar dan naar ik heb begrepen met percentages die voor verleden jaar golden. Ik heb begrepen dat er twee enquêtes zijn gehouden, één verleden jaar en één dit jaar, en dat de vergelijking van de cijfers uitwijst dat de veront rusting in zeer sterke mate groeit. Ongeveer 40 °]o van de ondervraagden bleek verleden jaar verontrust te zijn, ongeveer 60 is dat nu. Daarbij heeft men een uitsplitsing naar bepaalde groepen gemaakt. De academi ci bijvoorbeeld -- men moet van hen geen elitaire groep maken, maar men mag van hen aannemen dat zij op zijn minst zorgvuldig en dage lijks de krant lezen -- zijn maar liefst voor 80 "jo tegen. Dat de wethou der het percentage 40 heeft genoemd, is op zichzelf reeds een bedenke lijk feit. Volgens radioverslaggevers zouden de resultaten namelijk al vrij lang bij de elektriciteitsproducenten bekend zijn, maar zouden zij niet worden vrijgegeven, omdat men de kwestie wil bestuderen. Ik kan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 920