21 OKTOBER 1974 934 De heer TAKS: Ik heb in eerste instantie gemotiveerd waarom de raad zich naar de mening van de V, V. D. -fractie dient te onthouden van een uitspraak zoals door de heer Welschen is voorgesteld. Ik heb het standpunt geformuleeid zonder de problemen van de kernenergie te willen bagatelliseren. Als de heer Hendriksen meent mij te hebben ho ren zeggen dat Kalkar een veilige zaak" is, is hij een slecht luisteraar. Ik heb de minister van Economische Zaken geciteerd, die blijkens pu- blikaties in de pers "bij de presentatie van de energienota heeft gezegd dat naar het oordeel van het kabinet voldoende is voorzien in de veilig heid van het Kalkarproject. De heer HENDRIKSEN Hoe het ook zij, u stelt toch wel een groot vertrouwen in het Parlement, De heer TAKS- Ik spreek nu over de minister van Economische Za ken, lid van het kabinet dat u zeer verwant is. De motie van de heer Van Duijl signaleert zoals hij zojuist uiteen heeft gezet de onrust die ten aanzien van het Kalkarproject is ontstaan, maar spreekt geen oordeel uit over de buiten de gemeentelijke compe tentie vallende Nederlandse deelname deelname aan dit project. Deze motie heeft daarom onze instemming. Uit het betoog van de wethouder maak ik op dat het college met de fracties van V. V. D. en C. D. A. de goede bestuurlijke verhoudingen als uitgangspunt neemt en dat het college in afwachting van de totstand koming van een ontheffingsregeling geen maatregelen zal nemen tegen de Kalkar-weigeraars. Deze Kalkar bezwaarden streven een concreet politiek doel na te weten de intrekking van de Wet Financiering Ont wikkeling Snelle Kweekreactor en de beëindiging van de Nederlandse deelname aan het Kalkarproject. Door de heffing van 3 niet te beta len miskennen zij de democratische besluitvorming die op landelijk en plaatselijk niveau heeft plaatsgevonden. Zo n actie van burgerlijke on gehoorzaamheid is naar onze mening niet te rechtvaardigen in een sa menleving als de Nederlandse, waai tal van legale middelen beschik baar zijn om uiting te geven aan bezwaren tegen het energiebeleid. Het is de overtuiging van de V. V. D. fractie dat het relatief kleine aantal personen, dat tot nu toe betaling heeft geweigerd, ongetwijfeld te goe der trouw heeft gehandeld op grond van oprechte motieven. Naar onze mening hadden zij evenwel gebruik moeten en kunnen maken van an dere, legale middelen. Nu men niet langer het risico loopt te worden getroffen door een diep in de persoonlijke levensomstandigheden ingrij pende sanctie als de opschorting van de stroomleverantie zal het aantal weigeraars ongetwijfeld toenemen. Zelfs leden van de raad, zoals de heer Hendriksen, menen voortaan betaling van de Kalkarheffing te moe ten weigeren. Als hij metterdaad tot weigering mocht overgaan voordat de ontheffingsregeling tot stand gekomen is, komt hij als raadslid in conflict met artikel 8 van de gemeentelijke verordening die de elektri citeitstarieven regelt, op grond van welk artikel de heffing een integre rend onderdeel van de elektriciteitsrekening uitmaakt. Te hopen valt dat de heer Hendriksen terugkomt van dit heilloze voornemen. Een raads lid dat een raadsvsrordening bewust met voeten treedt zet niet alleen zijn eigen geloofwaardigheid op het spel, hij ondermijnt bovendien het vertrouwen van de burgerij in de gemeentelijke overheid. De heer WELSCHEN: Ik heb de vorige keer geprobeerd, een aantal rapporten citerend, zo duidelijk mogelijk naar voren te brengen welke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 934