947
21 OKTOBER 1974
tie wat beter te gaan begeleiden. Dat Breda daadwerkelijk slechts in
zeer geringe mate heeft deelgenomen aan de aanleg van toeristische
rijwielpaden spreekt mij op zich niet zo aan. De Bredanaar fietst graag
en naar ik hoop ook over wat langere afstanden. Als de heer Beckers
constateert dat het overgrote gedeelte van de fietspaden buiten de grenzen
van Breda terecht is gekomen neem ik aan dat een grote groep Breaa-
naars ook daar verwijlt om recreatieve behoeften af te reageren.
De heer Geene heeft al wat op de plannen voor de toekomst gepre
ludeerd. Op dit moment leven er geen plannen om de organisatie op
te doeken» maar ik ben het wel met de heer Beckers eens dat op z'n
minst moet worden nagegaan op welke wijze deze organisatie kan wor
den geactiveerd. Wat dat betreft verschillen wij in ieder geval nauwe
lijks van mening. Met het gegeven dat de functie van de fietspaden in
de loop der tijd verandert kunnen wij alleen maar gelukkig zijn. Wan
neer fietspaden, die voor toeristische doeleinden zijn aangelegd, fre
quent voor het woon-werkverkeer worden gebruikt meen ik dat de des
betreffende werknemers op hun fietsroute alleen maar gelukkiger kun
nen zijn en met een opgewekt gemoed naar hun werk vertrekken.
De fietsverbindingen in Breda zelf liggen natuurlijk niet op de weg
van de intergemeentelijke regeling. Deze aangelegenheid moet binnen
Breda worden opgelost» waarbij ik overigens wel aanneem dat er op
een aantal plaatsen niet zo vreselijk veel aan te doen valt omdat men
rekening moet houden met de bestaande situatie, die in een aantal ge
vallen het creëren van veilige, aparte fietspaden helemaal niet toelaat.
Over de opheffing heb ik al gesproken. Een eventueel opnemen in
een basisplan lijkt mij een aangelegenheid waarvan de consequenties
wel kunnen worden bezien. Ik zal nagaan in hoeverre wij kunnen vast
stellen wat in totaal in dit kader is besteed en hoeveel procent daar
van door Breda is betaald. De plannen voor de toekomst zijn mij op
dit moment niet bekend, maar één en ander is door dit voorstel in ieder
geval wat geactiveerd. Met betrekking tot de totalen zal de heer
Beckers afzonderlijk worden geïnformeerd.
De heer BECKERS: Ik ben wat teleurgesteld door het antwoord van
de wethouder, maar misschien mag ik eerst nog even ingaan op de
woorden van de heer Geene. Het lijkt mij niet zinvol hier een "welles-
- nietes* discussie" te voeren over de vraag» wie de fietspaden in eerste
instantie subsidieerde. Ik wil de heer Geene er alleen op wijzen dat,
toen in 1965 het ministerie van C„ R. M, werd opgericht en een post van
600. 000,-- voor openluchtrecreatie op de begroting kwam te staan,
de ambtenaren stad en land zijn afgereisd om dat geld kwijt te raken.
Dat is in deze tijd een onvoorstelbare situatie. Uiteindelijk lag in Drente
een fietspadenplan klaar en daarin heeft men de eerste 600. 000,—
gestopt. Nu staat er een bedrag van 66, 000. 000, -- op de begroting
van C. R. M.
Ik ben blij dat de heer Geene met mij van mening is dat veilige
verbindingen tussen woongebied en buitengebied belangrijk zijn. Ik ben
niet bereid net zoals de wethouder op voorhand aan te nemen dat dit
niet te realiseren zou zijn.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dat heeft de wethouder niet ge
zegd. De wethouder heeft gezegd dat daarbij wel moet worden uitge
gaan van bepaalde gegroeide situaties die men niet kan veranderen.
De heer BECKERS: Misschien is het wel de moeite waard eens te