21 OKTOBER 1974
960
29. bijlage nr. 342
INITIATIEFVOORSTEL TOT HULP EN BIJSTAND AAN DE FRAC
TIES BIJ DE UITVOERING VAN HUN TAAK IN DE GEMEENTERAAD
VAN BREDA.
De VOORZITTER: Ik wil hierbij dezelfde weg volgen als ik de vo
rige maal met betrekking tot een initiatiefvoorstel heb gedaan.De heer
Van Male wil ik als eerste de gelegenheid geven het woord te voeren,
opdat hij hierover in het kort iets kan opmerken.
De heer VAN MALE: Graag wil ik een korte inleiding houden om
de noodzaak van dit voorstel aan te duiden. Op mijn verzoek aan de
afdelingschef van Interne Zaken om een samenvatting van hetgeen over
het onderwerp fractie-assistent in de afgelopen raadsperiode is gezegd,
bijvoorbeeld in de raad bij de algemene beschouwingen, in de commis
sie Algemene Zaken enzovoorts, moest het college mij tot zijn spijt
antwoorden dat het bij gebrek aan mankracht niet mogelijk was mij het
gevraagde te verstrekken, hiermee eens temeer de noodzaak tot een be
tere hulp aan de raad onderstrepend. Bij gebrek aan een fractie-assistent
heb ik een deel van de gevraagde gegevens zelf kunnen vergaren. Ik wil
hierbij niet nalaten mijn grote dank uit te spreken aan het college en
de ambtenaren voor de gegeven assistentie, voor zover dat in hun ver
mogen lag. Helaas bleek dat vermogen in de huidige omstandigheden
nogal beperkt te zijn.
De heer DEES: Hoewel onze fractie zich in beginsel zeer positief
opstelt tegenover voorstellen en maatregelen om de bewerktuiging van
de fracties en raadsleden te verbeteren, hebben wij op dit moment --
dat laatste zeg ik met nadruk -- geen behoefte aan het voorstel van de
heer Van Male. Graag wil ik in herinnering brengen dat de kwestie van
de fractie-assistentie en alles wat daarmee samenhangt de afgelopen jaren
verscheidene malen in de commissie Algemene Zaken aan de orde is ge
weest. Met name wil ik er op wijzen dat leden van deze commissie zich
altijd op het standpunt hebben gesteld dat eerst maar eens moet worden
afgewacht wat de rijksoverheid gaat doen met de aanbevelingen zoals
die in het rapport van de commissie-Merkx zijn verwoord. Het is bekend
dat de minister van Binnenlandse Zaken meermalen, onder andere inde
memorie van toelichting bij de begroting van Binnenlandse Zaken, heeft
aangekondigd dat hij zo spoedig mogelijk tot indiening bij de Staten-
Generaal van een wetsontwerp wil komen, waarin de materiële positie
van het raadslid op een nogal ingrijpende wijze aan een herwaardering
wordt onderworpen. Waar het zich laat aanzien dat zo'n nieuwe rege
ling per 1 januari 1975 kracht van wet zal kunnen krijgen, geloof ik dat
wij er verstandig aan doen niet voor een paar maanden een interim
regeling, die een gecompliceerd karakter zal hebben, te aanvaarden.
Ik wil dan ook voorstellen dat wij niet tot verwerping van het initiatief
voorstel van de heer Van Male overgaan, maar dat wij het, in afwach
ting van de landelijke ontwikkelingen die naar het zich laat aanzien
spoedig gestalte zullen krijgen, boven de markt laten hangen. Als blijkt
dat rond 1 januari een landelijke regeling niet gereed zal kunnen zijn
meen ik dat het initiatiefvoorstel opnieuw in de raad zou moeten wor
den besproken. Indien daarentegen de Staten-Generaal al besluiten over
een nieuwe regeling hebben genomen, zal naar mijn overtuiging dit ini
tiatiefvoorstel, zeker in deze vorm, overbodig kunnen worden verklaard.
Concreet wil ik derhalve voorstellen dat het initiatief-ontwerp