21 OKTOBER 1974
964
De gemeenteraad heeft ongetwijfeld de bevoegdheid het beroep niet ont
vankelijk te verklaren, maar hij is ook tot het tegendeel gerechtigd. Ar
tikel 31 lid 2 van de verordening regelt namelijk niet de gevolgen van
termijnoverschrijding, evenmin als in lid 4 van dat artikel de gevolgen
worden geregeld als de gemeenteraad niet beslist binnen de termijn van
drie maanden. Welke zijn nu de argumenten om het beroep van mevrouw
Van de Klundert toch ontvankelijk te verklaren? In de eerste plaats komt
de raad door het preadvies van burgemeester en wethouders niet eens toe
aan een beslissing over de inhoud van het beroep en bovendien dit
spreekt nog sterker --is het besluit van burgemeester en wethouders om
de vergunning te weigeren met eens aan de raad als beroepsinstantie be
kend gemaakt. De raad weet derhalve niet eens over welk besluit hij een
beslissing neemt. In de derde plaats is de commissie van openbare werken
uit het orgaan dat over het beroep beslist -- namelijk de gemeenteraad
-- niet eens gehoord. Teneinde de rol van de gemeenteraad niet hele
maal tot een aanfluiting te maken stel ik daarom voor het beroep van
mevrouw Van de Klundert wel ontvankelijk te verklaren. Voorts verzoek
ik het college met betrekking tot dit beroep tegen de volgende vergade
ring een preadvies te doen uitbrengen, hetgeen dient te gebeuren na het
horen van de commissie van openbare werken en na tervisielegging van
het bestreden besluit.
Vervolgens wil ik nog een algemene opmerking maken. Vanwege
de gebreken die aan bovengenoemde beroepszaak kleven zijn er verschil
lende gemeenten in Nederland geweest die een verordening op de com
missie voor de Beroepschriften hebben ingevoerd, welke verordening meer
waarborgen van rechtszekerheid biedt aan degenen die bij de gemeente
raad in beroep gaan. In de gemeente Leiden functioneert reeds sinds 1966
een dergelijke verordening en ik verzoek het college dan ook bij dezer
ook in Breda de totstandkoming van een dergelijke verordening te bevor
deren.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Het komt mij voor dat het pread
vies van het college volkomen binnen de regels valt, hetgeen de heer
Brummelkamp evenwel ook niet bestrijdt. Wél heeft hij gevraagd waar
om wij niet wat soepeler bij het hanteren van de beroepstermijnen zijn.
Mijns inziens is dit een verschil in uitgangspunt, want er bestaan nu een
maal bepaalde beroepstermijnen en als die worden overschreden lijkt
mij dat als zodanig een reden het beroepschrift niet ontvankelijk te ver
klaren. Om die reden is het ook niet zo interessant dat de gronden van
het beroepschrift niet aan de raad bekend zijn, want waarom zou men
een tot beslissen bevoegd orgaan opknappen met informatie die het op
dat moment niet kan gebruiken, mits men er van uitgaat dat het beroep
schrift niet ontvankelijk kan worden verklaard? Ik ben het dan ook niet
eens met de opmerking van de heer Brummelkamp dat op deze wijze
het beroep op de raad tot een aanfluiting wordt gemaakt. Overigens blijkt
uit het schrijven van mevrouw Van de Klundert dat er nogal het een en
ander aan haar logeerbedrijf mankeerde. Zij heeft zich dan ook bezig
gehouden met het treffen van voorzieningen die noodzakelijk zijn opdat
een dergelijk bedrijf binnen de verordening kan worden geëxploiteerd.
Als zij voor de uitoefening van zo'n bedrijf een daartoe strekkend ver
zoek doet aan het gemeentelijk orgaan dat zich daarmee bezighoudt,
zal ook opnieuw worden bekeken in hoeverre er dan aanleiding bestaat
haar een vergunning te geven.
De verordening nopens bezwaarschriften ken ik uiteraard niet, maar
de gemeente Leiden schijnt een dergelijke verordening te hanteren. Ik zal