20 NOVEMBER 1975 (AVOND) 1007 geworden wat de goede man moet gaan doen: ook hieraan ligt geen be leid ten grondslag. Een en ander levert ons een te verdelen ruimte van 89. 000, op. Dit bedrag willen wij ten eerste besteden aan een studie inzake decentralisatie in de richting van de wijken, waarop de heer Kaarsemaker nog e\enzal ingaan, terwijl het naar onze mening in de tweede plaats ten goede zou moeten komen aan het stimuleren van wijkschalige initiatieven, waarover ik thans nog iets zal zeggen. In aansluiting op de algemene beschouwingen zijn wij van mening dat de burgers zelf mondig kunnen worden gemaakt -- zij moeten daar althans de gelegenheid voor krijgen -- wanneer men hun maat schappelijk zelfbewustzijn versterkt. Voor een verhoging van de subsidie aan de wijkopbouworganen en de wijkgroepen zou onzes inziens meer dan de door het college voorgestelde 10. 000, kunnen worden ge reserveerd, zodat wij in het amendement een bedrag van 29. 000, voor dit doel hebben uitgetrokken. Vervolgens wil ik enkele opmerkingen over de sociale dienst maken. Hoewel wij met de uitbreiding van het personeel akkoord aan, plaatsen wij nog een groot aantal vraagtekens bij de oorzaken van e groei van deze post. Dit is bijna de grootste sector van onze gehele begroting. Weliswaar krijgen wij via de gemeentefondsuitkeringen onge veer 90% terug van het rijk, maar het is van groot belang dat een ge meente een bepaald beleid kan voeren. Naar onze mening kan men een dergelijk beleid slechts voeren, als men weet waardoor bijvoorbeeld de autonome stijging van de kosten wordt veroorzaakt. Telkens wordt een onderzoek naar die oorzaken afgewezen met het argument dat er geen tijd is. Afgezien van een extern op te zetten onderzoek, lijkt het ons van belang een analyse te maken van de gegevens waarover men bij de sociale dienst reeds beschikt. Daarbij zou kunnen worden gestreefd naar het doorlichten van de langdurig lopende uitkeringen en het opsporen van de oorzaken van die lange duur. In dat verband denk ik niet aan een sociale recherche, waarop ik straks nog terugkom, maar aan een onderzoek van de wezenlijke oorzaken waardoor bepaalde mensen in deze groep vallen. In de tweede plaats is het misschien nuttig de af deling maatschappelijk werk te versterken, waardoor zij de mensen naast de financiële hulp wezenlijk structurele hulp zal kunnen bieden. Voorts kan men de vraag stellen of stichtingen en instellingen niet in direct van uitkeringen op grond van de algemene bijstandswet profiteren doordat hun cliënten onder de algemene bijstandswet vallen en bepaalde uitgaven uit die pot kunnen worden gefinancierd. Dit zijn enkele aspecten waaraan aandacht zou kunnen worden geschonken. De opsomming draagt een zeer toevallig karakter, maar in ieder geval zijn wij van mening dat er nu eindelijk eens een wezenlijk onderzoek naar de oorzaken op gang moar komen. Vervolgens iets over de sociale recherche. Ik heb begrepen dat de wethouder in tegenstelling tot wat er in de pers stond niet heeft "besloten" daartoe over te gaan, maar dat hierover een principebesluit in het college van B en W. is genomen. Hoewel bekend is dat in onze fractie inzake dit onderwerp geheel andere opvattingen bestaan, is er toch een principebesluit tot stand gekomen. Naar onze mening moet deze kwestie allereerst ook landelijk worden bekeken. In de vorige regering was de heer Roolvink --.een C. D. A.-collega -- minister van sociale zaken en thans wordt het staatssecretariaat door de C.D.A.-er

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1007