20 NOVEMBER 1975
(AVOND)
1015
kan blijven trekken. Hij heeft zich voorts afgevraagd of het wel ver
antwoord is steeds uit te breiden, terwijl van onze kant is gezegd dat
vooral deze functie van het bureau dienstverlening bij de instellingen
van het particulier initiatief thuis hoort. Mijn vraag is dan ook: hoe
lang gaat het college hier nog mee door? Wat is de betekenis van de op
merkingen die verleden jaar zijn gemaakt en wat doet het college als
het ministerie het verzoek inderdaad afwijst?
Hier zou ik voorts het liefste enkele opmerkingen over het
J.A.C. maken, maar aangezien het J. A. C. formeel onder een andere
portefeuille valt, zal ik mijn opmerkingen, die geheel op het terrein
van de maatschappelijke dienstverlening liggen, tot de behandeling van
die portefeuille bewaren.
Inzake de algemene bijstandswet zou ik een korte, informatieve
vraag willen stellen met betrekking tot een maatregel die de heer Van
Doorn als minister van C. R. M. heeft genomen, namelijk de afgrendeling
van de algemene bijstandswet voor personen die in het verleden in
groten getale in verband met huishoudelijke hulpverlening een beroep
op bijstandsuitkeringen moesten doen. Deze afgrendeling van de alge
mene bijstandswet gaat per 1 januari 1976 in, derhalve over zeer korte
tijd. Is er bij het college al iets bekend over de wijze van uitvoeren van
deze maatregel per 1 januari 1976?
Over de G. G. en G;D. zou ik dezelfde opmerking willen
maken als zojuist ook de heer Van Dongen maakte. Ook onze fractie
betreurt het dat het college voor 1976 geen gelden beschikbaar heeft
willen instellen voor een voorgenomen bevolkingsonderzoek naar kanker
van de baarmoederhals. Misschien kan het college nog enige informatie
over de achtergrond van die beslissing verstrekken.
Tot slot ga ik in op de problematiek-Wisselaar. Zoals ook
het college voldoende bekend is, doen zich de laatste jaren in de wijk
Wisselaar regelmatig problemen met het ter plaatse gelegen sportcomplex
voor. Naar onze mening liggen de moeilijkheden niet op het gebied van
de sport doch op maatschappelijk terrein. Wij vinden dat door het col
lege tot nu toe onvoldoende aandacht aan deze problemen is geschonken.
Graag willen wij vernemen op welke wijze b. en w. zich concreet
voorstellen een en ander in de meest nabije toekomst op te lossen.
de heer VISSER: Thans zijn ook personeelsaangelegenheden
aan de orde. Het spel van de vele woorden hier ten aanzien van het ge-
meentepersoneel voortzettend, wil ik allereerst zeggen dat ik na nauw
overleg met de heer Eissens het woord zal voeren, ik zit in dit opzicht
dus nu eens niet op de reservebank, maar ik mag eens een keer meedoen.
Ik betreur het dat ik nu wéér het woord moet voeren, doch het is nu een
maal niet anders: ik moet dat nu in plaats van de heer Eissens doen.
Wanneer wij over het personeelsbeleid van een gemeente
spreken, houden wij ons met drie onderdelen bezig. Allereerst hebben
wij te maken met de rechtspositionele of primaie arbeidsvoorwaarden,
waarover weinig te zeggen is, aangezien deze landelijk worden ge
regeld. Ten tweede spreken wij over de secundaire arbeidsvoorwaarden
en de werkomstandigheden, oftewel het functioneren van het ambtelijk
apparaat met alles wat daar bijhoort, zoals functie-analyse, functie
waardering, promotiekansen, personeelswerving, personeelsselectie,
carrièrebeleid, personeelsbeoordeling, verdere vorming en opleiding
maar ook dienstbaarheid aan de burgers, aan de raad, aan het college