20 NOVEMBER 1975
(AVOND)
1019
Het verheugt onze fracties uiteraard dat voor 1976 in de gemeente
overeenstemming is bereikt over het maken van een begin met een
dergelijk jaarverslag van de bedrijven en diensten. Wij zouden gaarne
evenals de heer Visser het standpunt van het college hierover willen
vernemen. Er zal eerst een inventarisatie van de bedrijven en diensten
worden opgenomen en daarnaast zal aandacht worden geschonken aan
de geconcretiseerde uitgangspunten van het personeelsbeleid, met daar
aan gekoppeld een evaluatie.
Wethouder DE RAAFF: Ik heb nog niets gezegd en ik ben
toch al moe, niet van het spreken maar van net schrijven. Een tijd
lang heb ik de sprekers kunnen bijhouden, maar de heer Dreef sprak op
het laatst zo snel, dat ik het niet allemaal heb kunnen bijbenen. Nochtans
zal ik proberen op de gemaakte opmerkingen te reageren.
De openingszinnen van de heer Oomen kwamen -- als ik
het zo mag zeggen -- goed bij mij over. Het was juist de formulering
die het hem deed: ik meen dat ik achter hem kan staan, als hij zegt
dat wij moeten opkomen voor degenen die hetzij door ziekte, hetzij
door werkloosheid, hetzij door inkomen, hetzij door milieu, hetzij
door een sociale of psychische handicap tot de zwakkeren of de minder
bedeelden zouden kunnen worden gerekend. Met deze uitspraak kan ik
mij volkomen verenigen; ik heb de indruk dat ik ook dagelijks in die
sfeer werk. De heer Oomen heeft voorts gezegd dat hij zich degene
voelt die het woord voert, omdat de betrokkenen zelf hun stem nog niet
kunnen verheffen. Ik heb daar geen moeite mee, als de heer Oomen
maar niet meent dat hij de enige is die zijn stem ten gunste van deze
mensen verheft. Ik zou mijzelf ook graag tot degenen die dat doen wil
len rekenen.
Met betrekking tot de G. G. en G. D. heeft de heer Oomen
er een beetje over gemopperd dat er drie velletjes toelichting zijn ver
strekt en dat hij niet kan zien waar men naartoe wil. Bepaalde dingen
zijn evenwel naar ik meen heel duidelijk, zoals ook de heer Oomen
reeds heeft gesuggereerd. Hij heeft gezegd dat men steeds maar lijkt
te willen groeien en wel naar het gewest toe. Het is nog niet zo lang
geleden dat ik naar ik meen van de heer Kramer het verwijt kreeg dat
ik zo weinig voor de G. G. en G. D. deed en dat ik die dienst maar liet
vermageren. Ik heb daar, geloof ik, ooit nog eens een grapje over ge
maakt. Op het ogenblik doe ik dan iets voor de G. G. en G. D. en nu
krijg ik weer om mijn oren van de heer Oomen, omdat ik er teveel aan
zou doen.
De heer OOMEN: Ik begrijp best dat de heer de Raaf iets
voor de G. G. en G.D. doet, maar ik wil weten waarom en in welke
richting. Daar staat helemaal niets van op papier.
Wethouder DE RAAFF: De reden is juist dat wij moeten
kunnen doen wat nodig is voor degenen die hetzij lichamelijk, hetzij
psychisch gehandicapt zijn. De richting waarin wij gaan, is inderdaad
de richting van het stadsgewest. Organisatorisch gezien zijn wij zoals
men weet al enkele jaren bezig naar een stadsgewestelijke dienst te
streven, teneinde nog meer mensen te bereiken en hen te laten profi-