20 NOVEMBER 1975
(AVOND)
1023
lende kanten op verschillende wijze wordt uitgelegd. Ik doel hier op de
bijzondere controle, sociale recherche of hoe men dit ook wil noemen.
Van de kant van de V. V. D. is betoogd dat het uit de pan rijzen van de
uitkeringen het motief is op grond waarvan tot een sociale recherche
moet worden gekomen. De heer Oomen heeft gezegd dat hier slechts
0, 2% in het geding is, zodat het niet de moeite waard is tot controle
over te gaan. Mijn argumentatie is evenwel noch het één, noch het
ander geweest. Er zijn nog steeds geen duidelijke cijfers omtrent eventu
ele fraude met betrekking tot de uitkeringen krachtens diverse wetten.
Ik weet niet of de aantallen hoog zijn. Ik geloof niet dat dat het geval
zal zijn, maar dat aspect is niet het belangrijkste. Het gaat mij niet om
de mate van misbruik of om de omvang van de uitkeringen. Mijn argu
ment is, zoals ik ook tijdens de algemene beschouwingen heb gezegd,
het afnemend rechtsgevoel van de mensen. Er wordt veel te veel over
gesproken. Men kan nergens meer komen of er wordt gezegd dat het
een grote rotzooi is en dat iedereen maar misbruik maakt. Ik vind dat
een ontwikkeling die wij moeten zien te voorkomen: er moet een sfeer
gaan heersen waaruit niets anders blijkt dan dat iedereen die er recht
op heeft een uitkering krijgt. De sociale uitkeringen mogen geen object
van misbruik of roddelverhalen worden, maar ik ben niet van mening
dat het misbruik de pan uit rijst. Wel is er mijns inziens een groot on
eigenlijk gebruik.
De heer OOMEN: Laten wij nu niet over oneigenlijk gebruik
spreken, want dan kunnen wij het naar ik meen in dat verband beter
over de miljonairs hebben. Oneigenlijk gebruik ligt in de wet ver
ankerd, zodat het een landelijke aangelegenheid is.
Wethouder DE RAAFF: Het oneigenlijk gebruik is inderdaad
een landelijke aangelegenheid en ik zal net dan ook niet persoonlijk
gaan tegenhouden. Ik heb er echter cijfers over gehoord. Op het ogen
blik wordt er in Nederland ongeveer 4 miljard aan bijstandsuitkeringen
besteed. Nu is het mogelijk enkele andere regelingen te treffen, zodat
er geen bijstandsuitkeringen meer moeten worden besteed aan activi
teiten waarvoor zij eigenlijk niet bestemd zijn. Eén van de sprekers heeft
aandacht geschonken aan het oneigenlijk gebruik, voortvloeiend uit het
financieren van instituten via de bijstandswet. Het financieren van
instituten uit bijstandsgelden maakt alleen al 2 miljard van de eerder
genoemde 4 miljard uit. Als er nu werkelijk eens iets aan het "in de
hand houden" van de algemene bijstandswet moet worden gedaan, dient
men mijns inziens diir regelingen voor te treffen. Dit neemt niet weg
dat de bijzondere onderzoekers wel degelijk nodig zijn. De minister
heeft overigens zelf verlangd dat er een scherpere controle komt- hij
zal daarvoor geld ter beschikking stellen, maar dat geld krijgt men
alleen als men de uitkeringen controleert.
Over de versterking van het bureau D heeft de heer Oomen
eveneens gesproken. Hij vond naar ik meen in dat verband de ver
hoging van de uitgaven wenselijk, terwijl de heer Koertshuis het tegen
overgestelde heeft beweerd. Zoals de heer Koertshuis zelf al memoreerde
is dit onderwerp niet nieuw. In het verleden hebben wij er reeds over
gesproken en wij kunnen er nu weer lang over praten. Ik ben van mening