20 NOVEMBER 1975 (AVOND) 1027 vormd waarin de plaatselijke huisartsenvereniging, de gynaecologen, de pathologen, de ziekenfondsen, de kruisverenigingen en de G. G. en G. D. participeren. De werkgroep heeft hard gewerkt aan een mogelijke opzet van een Bredaas project, dat reeds in Den Haag is aangemeld. De geneeskundige hoofdinspectie heeft onlangs medegedeeld dat dit Bredaas project als zeer serieus wordt beschouwd. Zoals men weet is deze materie enkele weken geleden ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest, waarbij de staatssecretaris naar ik meen min of meer werd gedwongen 3 miljoen op tafel te leggen voor onderzoek van deze aard. Wij hopen op een gegeven ogenblik voor een deel van dat bedrag van 3 miljoen in aanmerking te zullen komen. Er is nog een andere omstandigheid op grond waarvan wij aan dit project, toen het ter sprake kwam, niet de eerste prioriteit hebben gegeven. Wanneer niet de individuele vrouw in het geding is, gaat het eigenlijk om een epidemiologisch onderzoek, maar het heeft zeer weinig zin een dergelijk onderzoek alleen in Breda uit te voeren. Het blijkt namelijk dat er een zo grote mobiliteit bestaat, dat het zeer moeilijk is de noodzakelijke periodiciteit in acht te nemen. Wanneer men na drie jaar het tweede onderzoek wil instellen, blijkt namelijk ongeveer de helft van de onderzochte vrouwen verhuisd te zijn. Uit epedemiologisch oogpunt moet derhalve een dergelijk onderzoek zich over een groter gebied uitstrekken en niet alleen in een bepaalde stad worden uitgevoerd. Het voorafgaande moge een verklaring zijn voor ons voorstel het baarmoederhalskankeronderzoek een jaar uit te stellen. De heer Van Dongen heeft aan het begin van zijn betoog een basis-filosofie gegeven, waar ik mij wel in kan vinden. Het is echter de vraag, waar" ik concreet op moet reageren. Zijn eerste vraag, die ik eigenlijk aan wethouder Van Dun zou moeten voorleggen, was of er iets concreets te zeggen is over het bouwen van de nieuwe vestiging van de sociale dienst, waarbij het hem vooral interesseerde wanneer het nieuwe gebouw gereed zal zijn. Het is mij bekend dat de plannen op april 1978 gericht zijn. Voorts heeft de heer Van Dongen over het personeelsbeleid bij de sociale dienst gesproken. Wij letten inderdaad niet hoofdzakelijk op diploma's, maar wij gaan ook na of de aanstaande ambtenaar ge schikt is voor het werk en of hij over eigenschappen als tact, levens ervaring en geduld beschikt. Een en ander is mede afhankelijk van de aard van de te vervullen functie. Ik geloof niet dat uitsluitend de leef tijd bepalend moet zijn. Ten aanzien van de B. S. W. B. heeft de heer Van Dongen een vraag gesteld waar ik zo direct geen antwoord op weet, namelijk: is er een systeem van begeleiding door de B. S. W. B. nadat iemand naar het vrije bedrijfsleven is overgegaan? Aangezien mij niet bekend is dat een dergelijk systeem bestaat, denk ik dat het er niet is. Op een gegeven ogenblik wordt iemand rijp geacht om in het vrije bedrijfs leven te gaan werken en ik denk dat dan ook de begeleiding zal op houden. Toch meen ik dat dit een belangrijke kwestie is, want de overgang lijkt mij inderdaad moeilijk. Ik wil deze kwestie aan de B. S. W. B. voorleggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1027