20 NOVEMBER 1975 (AVOND) 1029 personeelskosten gevraagd. Een eerste poging daartoe hebben wij reeds aangewend, zoals hem wellicht bekend is. Wij hebben enkele cijfers op papier gezet, maar voordat dergelijke cijfers hanteerbaar verge lijkingsmateriaal zullen opleveren, zullen zij naar ik meen nog wel eens nader dienen te worden onderzocht. Bij een eerste vergelijking worden namelijk altijd vraagtekens geplaatst. Ook met de uitgangspunten van een algemeen beleid houden wij ons bezig. Te dien aanzien zal eveneens een slotsom moeten worden bereikt; wij zullen daar in de commissie verder over spreken. Er ligt op het ogenblik bij de commissieleden een nota waarin tot uiting komt wat onze visie is. Wij hebben onze gedachten op papier gezet en tijdens de behandeling in de commissie zullen wij gaarne de mening van de commissie omtrent centralisatie, decentralisatie en eventuele medebe trokkenheid vernemen. De heer Visser heeft een vraag over de organisatorische op bouw van de personeelsdienst gesteld. Zijn vraag komt er naar ik meen op neer dat hij zich afvraagt of er een afdeling ter secretarie dan wel een aparte personeelsdienst moet zijn. Over deze materie, die reeds eerder ter sprake is geweest, hebben wij een nota opgesteld waarin de pro's en contra's van de diverse mogelijkheden worden aangegeven. Wij zijn nog steeds van mening dat de huidige situatie -- ingebouwd in de secretarie --de beste vorm heeft. Dit betekent overigens niet dat geen andere oplossingen mogelijk zouden zijn: er zijn gemeenten te noemen waar de situatie anders is, maar ik heb ook weer geen aanwij zingen om aan te nemen dat een en ander in andere gemeenten beter verloopt. Tot slot kom ik toe aan de opmerkingen van de heer Dreef, bij wiens betoog ik ben vastgelopen in het schrijven. Ik ben het natuurlijk met de heer Dreef eens dat wij in het college grote aandacht voor het personeelsbeleid moeten hebben. Ook ben ik van mening dat de opti male ontplooiing naar het beste vermogen van de ambtenaren moet kunnen geschieden. Hoewel ik de heer Dreef daarover geen opmerking heb horen maken, zal hij het met mij eens zijn dat een en ander in harmonie met het gereed komen van het werk zal moeten verlopen. Alle andere aspecten die hij heeft genoemd, zoals arbeidsklimaat en werkverhoudingen, zullen evenwel inderdaad ook de nodige aandacht moeten krijgen. Met betrekking tot de overlegstructuren heb ik begrepen dat de weg die wij inzake de medezeggenschapscommissies willen gaan be wandelen ook de instemming van ae heer Dreef heeft. Hij heeft voorts betoogd dat de informatie direct kan worden verbeterd. Ik ben van mening dat er informatie moet worden gegeven, maar hoe deze direct kan worden verbeterd, kan ik niet zonder meer inzien. Hoe het met de scholing en de vorming gesteld is, kan men naar ik meen niet even uit de losse hand schetsen. Op gezette tijden komen deze onderwerpen naar ik meen in de commissie voor de perso neelszaken ter sprake. De heer Dreef heeft een moeilijke vraag gesteld, die naar ik heb begrepen als volgt luidt: hoe kan de afdeling personeel beoordelen of bij de ene dan wel bij de andere dienst personeelsuitbreiding nodig is?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1029