1038 20 NOVEMBER 1975 (AVOND) commissie al uitvoerig op diverse aspecten ingegaan, terwijl wij in de tweede plaats zeer benieuwd zijn naar de reactie van het college in zake de mogelijkheden voor 1976, waarover wij naar ik meen thans in het bijzonder spreken. Als eerste punt wil ik dan het openbaar vervoer ten tonele voeren, waarbij ik mijn betoog wil toespitsen op het stadsvervoer 1976. In 1967 is een rapport verschenen, samengesteld door een commissie van diverse gemeentelijke functionarissen, waarin de gewenste ont wikkeling van het openbaar vervoer tot en met 1975 werd belicht. Ten tijde van het verschijnen van dat rapport beschikte Breda over zeventien buseenheden, terwijl het gewenst aantal voor 1975 op vierendertig werd geschat. De werkelijkheid is dat wij op het ogenblik twintig buseenheden hebben, inclusief de mini-bus. Nu ik het toch over de mini-bus heb, zou ik nog het volgende willen opmerken. Wij weten dat hier sprake is van een experiment, maar ik meen hieraan toe te kunnen voegen dat het woord "experiment" nauwelijk van toepassing is, aangezien hier een halfuur dienstregeling in het geding is en de dienst om zeven uur des avonds stopt. De laatste drie jaar is er eigenlijk op het gebied van het openbaar vervoer weinig of niets gebeurd, behoudens de interne lijn- aanpassingen en het experiment met de mini-bus. Op het gebied van de bebouwing is de laatste jaren wêl het een en ander gerealiseerd. Ik denk hierbij aan de uitbreiding van Princenhage, de verdere uitbreiding van Breda-Noord, de uitbreiding van Upelaar, de westzijde van de bin nenstad -- in het bijzonder het gebied Leuvenaarstraat-Middellaan en de verdere uitbreiding van het voetgangersdomein. Als wij nagaan wat steden als 's-Hertogenbosch en Tilburg de laatste jaren op het ge bied van het openbaar vervoer hebben gedaan, zien wij dat er daar wel iets meer tot stand is gekomen dan in Breda. De cijfers liegen er dan ook niet om: de deelname aan het openbaar vervoer is wat Breda betreft in de eerste helft van 1975 met achteruit gegaan, wanneer men een vergelijking met het eerste half jaar van 1974 maakt, maar in Den Bosch en Tilburg was er een vooruitgang van 7%. Diverse oor zaken zijn hiervoor te noemen. De belangrijkste is echter naar onze mening een te geringe uitbreiding, als gevolg waarvan kwaliteitsachter uitgang is opgetreden. De directie van de B. B. A. onderkent dit euvel en komt begin 197 6 met een plan -- het zogenaamde "fasenplan" -- om te trachten de achterstand zo snel mogelijk in te lopen. Het fasenplan voorziet in vier fasenop het ogenblik verkeren wij in fase nr. 1, die men als een start kan beschouwen, terwijl men in de fasen nr. 2, 3 en 4 de problemen inhoudelijk te lijf wil gaan. Van belang is daarbij een betere bereikbaarheid van de westzijde van de binnenstad, het gebied van de Brugstraten, de Haagdijk, de Gerardus Majellawijk, de Leuvenaarstraat en de Middellaan, IJpelaar, Breda-Noord en Princenhage. Op dat punt directe verbeteringen kunnen worden aangebracht. Het probleem van dit plan wordt echter gevormd door de kosten. Het rijk heeft voor het openbaar vervoer grootse plannen en daarvoor is reeds veel geld gereserveerd; harde afspraken zijn evenwel helaas niet van kracht, terwijl wij tot onze spijt weten dat rijkstoezeg gingen lang niet altijd voldoende garantie bieden. Toch zijn wij van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1038