1075 21 NOVEMBER 1975 dat de ontwikkelingen in de politiek, de ontwikkelingen in onze gemeen teraad en de zorg die wij in 1975 als raadsleden gezamenlijk moeten schenken aan het werk waar wij mee bezig zijn in totaliteit meer werk met zich brengen, niet alleen voor de raad maar ook voor het ambtelijk apparaat. Ik heb daarbij gezegd dat de P. v. d. A. en de P. P. R. zich naar mijn mening in dat proces niet onbetuigd laten. Dat is de mening van het college en ik geloof dat wij dat best tegen elkaar mogen zeg gen. Wanneer u dan zegt dat dit een druk op het ambtelijk apparaat legt en dat dit ambtelijk apparaat zijn "setting" nog moet vinden, dat men daar op in moet spelen, ben ik dat slechts gedeeltelijk met u eens, tenzij wij die laatste opmerking ook "au sérieux" moeten nemen in die zin dat het een wederzijds proces moet zijn. Dat betekent dat wij bij het leggen van een druk op het ambtelijk apparaat, hoe bezeten wij ook van ons werk zijn, rekening moeten houden met de fysieke moge lijkheden van datzelfde apparaat. Als wij dit zo mogen verstaan dat dit een wederzijds proces is en dat dit in de contacten verstaanbaar en be spreekbaar moet blijven, meen ik dat wij elkaar kunnen vinden in de constatering van hetgeen ik gisteravond heb bedoeld. De heer Beckers merkt op dat ik niets over de motie met be trekking tot het projectteam heb gezegd. Ik ben ten aanzien daarvan gisteravond misschien anderstonig georiënteerd geweest, maar ik heb wel gezegd dat ik het in feite als een motie van wantrouwen beschouw. Wanneer in de motie letterlijk wordt gesproken over een "falend beleid", over de geloofwaardigheid van het bestuur, over het feit dat het colle ge een beleid voert dat een geforceerde groei van deze stad ten doel heeft en wanneer zijn fractie bij de aanbieding van deze motie haar afkeuring uitspreekt, kunt u op z'n minst verwachten dat deze motie niet de sympathie van het college heeft. Duidelijker gezegd -- dat is misschien die "toon" weer -- zou ik de raad het aanvaarden van deze motie willen ontraden. Er ligt iets op het bureau van de wethouder en dat is al erg ver. Ik wil duidelijk stellen dat er, voordat iets op mijn bureau terecht komt, reeds enorm veel werk door het ambtelijk apparaat is verricht. Aanstaande donderdag heb ik een eindbespreking met de club van amb tenaren, die eraan heeft gewerkt. Na die eindbespreking wordt het stuk aan het college aangeboden en zonder mij nu op een maand vast te pin nen -- want ik weet dat de raadsvergadering van december een vrij zware agenda zal hebben -- heb ik de verwachting dat wij een en ander waarschijnlijk begin januari in de commissie zullen kunnen bespreken. Over de militaire terreinen hebben wij een nogal genuanceerd en verschillend idee. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen het genoem de lijstje voor de leden van de commissie ruimtelijke ordening ter vi sie te leggen. De heer Beckers zegt vervolgens dat het geen competen tiestrijd moet worden en dat ik ernaar zou moeten streven alle partijen terzake rond de tafel te krijgen. Het IS geen competentiestrijd en dat is ook zeker niet zo door ons bedoeld. Wij hebben een bepaalde escala tie naar aanleiding van de teleurstellende brief van de staatssecretaris meegemaakt en ik geloof dat u dit met mij eens bent. Ik ben bijzonder verheugd dat, als de politieke berichten uit Den Haag van vanmorgen tenminste kloppen, die opening er is en dat het wel degelijk de bedoe ling van de rijksoverheid is de 70 °Jo 75 °Jo van de Chassé-kazerne ter

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1075