21 NOVEMBER 1975 1086 soort vierde bestuurslaag in werkgelegenheidssituaties, die alleen maar vertragend en overbodig zou zijn. Men is haast geneigd te spreken in de zin van: och, laat het maar komen, het kan toch geen kwaad; er zit echter toch wel iets meer achter. Er is tijdens deze vergadering veelvul dig over spreiding van macht gesproken. Dit denkt men dan waarschijn lijk via zo'n statuut te bereiken en ik kan mij voorstellen dat de discus sie en het raadsbesluit daaromtrent van de Rotterdamse gemeenteraad voor mijn linkse -- voor het college rechts van mij -- raadscollega's als lichtend voorbeeld hebben gediend. Ik wil daar graag iets diepers op ingaan, want wat is de wezenlijke intentie van zo'n gemeentelijk statuut? De wezenlijke intentie -- en daar gebruikt men dan de strijd kreet "spreiding van macht" voor --is dat de gemeenteraad zijn beslis sing omtrent het toelaten van bedrijven binnen zijn gemeentegrenzen uitsluitend gaat nemen op basis van criteria, die door de plaatselijke vakbonden zijn vastgesteld, beoordeeld en geadviseerd; een zo ligt de situatie in Rotterdam -- welhaast bindend advies. De heer DREEF: Bekend zijnde in het kader van het Rotter damse, moet de heer Veeienturf er ook van op de hoogte zijn dat het een overlegorgaan tussen werknemers, werkgevers en overheid moet zijn en dat het dus niet alleen om de wensen van de vakbeweging draait. De heer VEELENTURF: In de loop van mijn betoog kom ik nog op deze relatie terug. Begrijpt u mij goed, ik ben bepaald niet ongelukkig met het bestaan van vakbonden in onze maatschappij. Ik vind dat zij veel en goed werk verrichten, waar niet alleen de werknemers maar ook het bedrijfsleven profijt van hebben.De minister van dit kabinet heeft ech ter niet voor niets vraagtekens bij het ontwerp-raadsbesluit van de ge meente Rotterdam gezet. Ik verwijs naar zijn schrijven van 29 oktober 1973 aan de Rotterdamse raad, waarin hij onder meer heeft gezegd: zou ik willen stellen dat het onderhavige ontwerp-besluit zich geenszins op onbetreden terreinen beweegt, doch integendeel betrekking heeft op aangelegenheden die door de wet of op nationaal niveau gel dende ongeschreven regels worden beheerst." Verder stelt hij in dat schrijven: "Er is in Nederland, gezien vanuit het gezichtspunt van be voegdheden van de overheid, in het algemeen overleg en contactvrijheid in de sociale sfeer. Het ontwerp-besluit zal deze vrijheid in de prak tijk zozeer beperken dat materieel in het vervolg in Rotterdam voor de gegadigden voor vestiging en uitbreiding in de desbetreffende sectoren althans een meldingsplicht zal gelden; ik acht dit een ongelukkige zaak.De minister ziet het juist. Gelukkig bestaat er in Breda een goed overleg tussen het bedrijfsleven en de gemeente alsmede tussen de vak organisaties en de gemeente en is er maandelijks contact met een cen traal overleg van werknemers. Door de N. V. B. R. I. M. worden bij de gronduitgifte terecht eisen gesteld en maatstaven aangelegd. De N.V. B.R. I. M. is een instituut, juist ingesteld om zeer snel en adequaat op de situatie van het moment te kunnen reageren. Ik wil vervolgens nog iets citeren uit een artikel van de heer Han Leune over deze materie in een uitgave van "De Gemeente" van mei 1974. Hij constateert het volgende: "De vestigingskandidaat realiseert zich natuurlijk goed dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1086