21 NOVEMBER 197-5 1088 nut van zo'n gemeentelijk sociaal vestigingsbeleid niet in. Wij zijn, ze ker in deze onzekere economische tijd, bang dat het opleggen van een dergelijk pakket verlangens door de raad respectievelijk vakorganisaties frustrerend zal gaan werken op initiatieven van het bedrijfsleven om zich in Breda te vestigen, met alle gevolgen van dien. Belgie is immers dichterbij? Ik wil verwijzen naar een krantebericht d. d. 4 maart j. 1. waarin werd medegedeeld dat zowel het Shell pensioenfonds als de Philips pensioenfondsen afzien van het vestigen van een wereldhandels centrum in Rotterdam, mede op grond van de onzekere houding van de Rotterdamse raad. Volgens informatie heeft zich gedurende de periode, dat dit gemeentelijk sociaal vestigingsbeleid daar wordt gevoerd, geen noemenswaardige uitbreiding van enig bedrijf of vestiging voorgedaan en dat niet alleen vanwege de economische situatie in ons land. Zoals ik reeds in het begin van mijn betoog heb gesteld is een dergelijk be leid in onze fractie onderwerp van bespreking geweest. Het is niet zo als mevrouw Paulussen verschillende malen heeft aangehaald, dat onze fractie simpelweg tegen zou zijn omdat een dergelijk voorstel van de linkerflank zou komen. De kwestie is wel degelijk doorgesproken en het is juist op basis van onze bezorgdheid over de werkgelegenheid in Breda dat wij nu geen behoefte aan een gemeentelijk sociaal vestigingsbeleid hebben, zeker niet aan een beleid zoals dat door de fracties van P. v. d. A. P. P. R. wordt voorgestaan. Tot zover het sociaal statuut. De heer DREEF: De minister van Sociale Zaken, deel uit makend van het C. D.A.heeft op 10 december 1974 een advies met een aantal uitgangspunten aan de Sociaal-Economische Raad gevraagd. Aannemend dat de Sociaal-Economische Raad positief verslag uitbrengt, zou ik willen vragen hoe de heer Veelenturf daar persoonlijk over denkt. Dat speelt namelijk een rol in het kader van het wel toepassen van een sociaal statuut. De VOORZITTER: Misschien wil de heer Veelenturf zijn tempo iets vertragen. De heer VEELENTURF: Ik ben nogal snel. De VOORZITTER: Dat zou men wel zeggen, ja. De heer VEELENTURF: Zelfs de minister -- daarvan ge tuigt het feit dat hij aan het ontwerp-besluit van Rotterdam slechts voor één jaar goedkeuring heeft gegeven --en ook de Sociaal-Economische Raad zijn beslist niet gelukkig met de huidige ontwikkeling in Rotterdam dienaangaande. Vervolgens kom ik aan de begroting toe. Ik ben enigszins teleurgesteld door hetgeen de wethouder bij de algemene beschouwingen heeft gezegd over de werkgelegenheidssituatie in Breda en de maatrege len die uw college in dezen eventueel zou kunnen en moeten nemen. Niet dat ik het niet met het betoog van de wethouder eens zou zijn, maar ik had --al zeg ik het zelf -- een dijk van een verhaal over deze ma terie en nu heeft de wethouder bijna al het gras voor mijn voeten weg gemaaid. Ook ik had geconstateerd dat het voor uw gemeente frustrerend

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1088