21 NOVEMBER 1975
1100
a. betreffende Moerdijk: bij de rijksoverheid aan te dringen
op een herbezinning op het project en een onderzoek
naar andere vormen van steun voor de regionale werk
gelegenheid.
b. betreffende de V. V. V.een onderzoek naar een verant
woorde medezeggenschap van de gemeente in het be
leid, ook op personeelsgebied.
c. betreffende "Seppe": een onderzoek naar de sinds de op
richting veranderde doelstellingen en de relatie tot Bre
da.
d. betreffende "het Turfschip": een verklaring waarom over
de afgelopen twee jaren geen, zoals wettelijk is voorge
schreven, jaarverslagen zijn verschenen en waaruit de
in de begroting genoemde inkomsten ad 34. 000,
huuropbrengst dan wel kunnen worden afgeleid.
Gaarne zou ik vervolgens nog even ingaan op een opmer
king van de heer Suurmeijer met betrekking tot het aantal werkzoeken
den. Als Breda in dat opzicht in een slechtere positie zou verkeren dan
landelijk op dit moment het geval is, zou het disfunctioneren van het
arbeidsbureau dat door de directeur aan een aantal factoren wordt toege
schreven daarvan een oorzaak kunnen zijn.
Wat de kantorennota betreft zou ik aan het adres van de
heren Suurmeijer en Veelenturf nog het volgende willen zeggen. De
heer Veelenturf zegt dat de tertiaire sector veel hoger beroepspersoneel
aantrekt. Uit de cijfers, die ons hebben bereikt, blijkt dat 66 °]o van het
personeel alleen maar lager onderwijs heeft genoten. Bovendien vraag
ik mij af of de kantorennota, als zij een jaar geleden was behandeld,
op dit moment meer werk zou kunnen hebben verschaft, dus of er aan
vragen zijn ingediend.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik heb in totaal 76 minu
ten spreektijd overgehouden. Ik weet niet of ik het daarmee red, maar
ik zal met economische zaken beginnen.
De heer Suurmeijer heeft een aantal concrete vragen ge
steld die ik ook concreet zal beantwoorden. Het opnemen van de sei
zoencorrectie vergt veel rekenwerk. De sociografische dienst gaat bekij
ken in hoeverre deze correctie in het vervolg kan worden meegenomen,
maar het ziet er in onze ogen niet naar uit dat het gemeentelijk beleid
op grond daarvan zou moeten worden gewijzigd. De totale omvang van
de afhankelijke beroepsbevolking zal in het vervolg worden vermeld.
De derde vraag betrof de mate, waarin de seizoencorrectie naar onze
mening van invloed op de cijfers zou zijn. Wij weten dat niet omdat wij
de seizoencorrectie niet in de cijfers verwerken, dus de stelling die de
heer Suurmeijer in zijn derde vraag poneert kunnen wij uiteraard niet
zonder meer onderschrijven.
Vervolgens heeft hij een vraag met betrekking tot de me
taalsector gesteld. Deze sector heeft al lang met problemen te kampen
en men zou kunnen stellen dat er op dat gebied een tamelijk onaange
paste vraag- en aanbod-situatie bestaat. In het algemeen is het toch
wat te ingewikkeld om vraag en aanbod van elkaar af te trekken, want
daarbij dient met allerlei correctieve factoren rekening te worden gehou-