1121 21 NOVEMBER 1975 kunnen vestigen, terwijl het er aan de andere kant op lijkt dat er pas ruimte wordt toegewezen als er een kandidaat op de stoep staat. Dat is een groot probleem en ik hoop dan ook dat wij bij de behandeling van de kantorennota in februari de noodzaak van de reservering van voldoende gronden kunnen onderbouwen en een claim kunnen uitbrengen. Het verheugt mij dat het college nu reeds bij de rijksoverheid op de stoep ligt teneinde eventueel rijksdiensten in Breda geplaatst te kunnen krijgen. In dit verband zou ik even willen ingaan op een vraag die de heer Van Male aan mijn adres heeft gesteld. Naar mijn idee zijn er diverse factoren op grond waarvan men de werkgelegenheid in de tertiaire sector moet activeren. In de eerste plaats meen ik dat het bedrijfsleven, mede gezien de geografische ligging van Breda, zich hier wel zal willen vestigen. Voorts wijs ik erop dat volgens het ge westelijk arbeidsbureau 16, l°/o van de werkzoekenden onder het hoger geschoold personeel ressorteert. Vervolgens nog iets over de terreinen in Dorst waarover ik heb gesproken. Op blz. 40 van de beleidsnota noemt het college deze terreinen zelf, maar als zich voor de wethouder op dit punt enige moeilijkheden voordoen, heb ik er geen bezwaar tegen als wij hier in de commissie op terug kunnen komen. In antwoord op de interruptie van de heer Dreef tijdens mijn betoog over het sociaal statuut zou ik het volgende willen zeggen. Volgens mijn inlichtingen heeft de minister bij de S. E. R. advies ge vraagd over de wet op de ondernemingsraden die op het ogenblik al aan de orde is omtrent het zogenaamde "bedrijvenwerk" en over een wetsontwerp inzake tijdige melding van een collectief ontslag. Ik heb gezegd ik deel in dezen de mening van de heer Van Banning -- dat er gezien de huidige situatie in de werkgelegenheidssector op dit ogenblik bij ons geen behoefte aan een dergelijk statuut bestaat. Dit neemt niet weg dat het niet uitgesloten is dat deze mening zich in de toekomst wel eens zou kunnen wijzigen. Tot slot iets over het expeditieknooppunt. Ik heb toch wel het idee dat de voorkeur van de P. T. T.wanneer Breda grond beschik baar had gehad, naar Breda zou zijn uitgegaan. Wellicht kan het col lege nog eens nagaan hoe groot de belangstelling van de P. T. T. voor Breda is. Als mijn indruk juist is, zou een en ander wellicht in het binnenkort te bespreken binnenstadsplan kunnen worden ingepast. De heer HENDRIKSEN: Ik ga weer terug naar de sector Jeugd, sport en recreatie. Naar ik meen zijn wij niet ae enige fractie die iets van de portefeuille van de wethouder probeert af te peuteren, want de heer Koertshuis is dat ook al gaan doen. Ik wil daarom nog iets over de peuterspeelzalen zeggen. In de eerste plaats wijs ik erop dat wij dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van verleden jaar al aan de orde hebben gesteld en dat wij er toen al voor hebben gepleit in contact met de sector onderwijs te treden teneinde te bespreken waar gezamen lijke belangen lagen en hoe er een vorm van samenwerking zou kunnen worden gevonden. Voorts leek het ons gewenst te overwegen in hoeverre de peuterspeelzalen mettertijd naar de onderwijssector zouden kunnen overgaan, aangezien zij daar naar ons gevoel beter in pasten. Dit alles is eigenlijk nooit meer ter tafel gekomen. Er ligt nog steeds een ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1121