21 NOVEMBER 1975
1126
eerste termijn heb ik een serie van argumenten opgenoemd, op grond
waarvan het peuterspeelzaalwerk vooralsnog binnen de dienst jeugd en
sport moet worden begeleid. Ik vind dat iets anders dan iets zonder
meer afwijzen.
De heer Hendriksen heeft zijn eigen betoog enigszins gematigd
door te zeggen "misschien heeft de wethouder het niet zo bedoeld, maar
ik heb het opgevat alsof de mate van inspanning van de peuterspeelzaal-
besturen en van de commissie hem tegenvalt". Dat is natuurlijk vol
strekt onjuist; ik heb de grootste waardering voor het peuterspeelzaal-
werk en voor de wijze waarop de commissie kindercentra in Breda dit
alles coördineert. Het is een geweldig stuk werk dat deze mensen ver
richten. Waar ik echter enigszins teleurgesteld over ben, is de mate waar
in men bij de peuterspeelzalen zelf inspeelt op de mogelijkheid om
subsidieaanvragen bij het ministerie van C.R. M. in te dienen. Voor
de heer Hendriksen zal ik hier een overzicht van de gang van zaken
geven.
Op 29 september krijgen alle peuterspeelzalen, die potentieel
voor een bedrag van 2, 500, in aanmerking komen, een brief van
C.R. M. Op 6 november brengt de dienst jeugd en sport die brief in
herinnering. Op 14 november wordt er een rappel verzonden. Op 18
november hebben van de 17 potentieel in aanmerking komende speel
zalen er 8 nog steeds niet gereageerd. Tot op het ogenblik van vandaag
zijn nog een paar reacties binnengekomen, maar er zijn er nog steeds
een stuk of zes die niets hebben laten horen, terwijl dit alles vóór 1
december bij C. R. M. binnen moet zijn. Welnu, als de financiële
problematiek dan zo ontzettend groot is, maakt dit op mij toch wel
een enigszins merkwaardige indruk, terwijl er door de dienst van jeugd
en sport alles aan is gedaan om de heren tot het indienen van de
subsidieaanvraag te brengen. Natuurlijk is het mogelijk dat men om
andere redenen geen behoefte aan de subsidie heeft. Ik kan mij voor
stellen dat men zelf in zijn peuterspeelzaaltje wil knutselen, niet aan
de eisen van de minister wil voldoen en geen geschoolde kracht in
dienst wil nemen. Een dergelijke houding heeft echter tot gevolg dat
deze peuterspeelzalen, als er een definitieve subsidieregeling van
C.R. M. komt, potentieel buiten de boot vallen. Ik zou dit, gezien
het belang van de inhoud van het werk als geheel, wel enigszins betreu
ren.
De opmerkingen van de heren Van Banning, Veelenturf en
Van Male over de economische aangelegenheden hoef ik naar ik meen
grotendeels niet te beantwoorden. Er is echter nog een punt waarop de
heer Van Male mij misschien verkeerd heeft begrepen. Ik heb niet
gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat hij in het bestuur van de V. V. V.
komt, hoewel hij, als hij dat wil, het vooral moet doen. Wat ik heb
gezegd, is dat het bestuur van de V. V: V. is samengesteld uit het totale
maatschappelijk pakket in de gemeente Breda en misschien ook wel
daarbuiten. In het bestuur zit bijvoorbeeld een vertegenwoordiger van
de vakverenigingen en ik meen dat de heer Van Male bij deze verte
genwoordiger met zijn eventuele klachten een heel prettige ingang
zou kunnen hebben. Er zijn overigens nog meer zeer redelijke heren in
Jat best1 iir te vinden.
Tot slot het volgende. Wij hebben geen behoefte aan een