21 NOVEMBER 1975 1128 commissie. De werkelijkheid is volgens mij dan ook heel anders dan in dit verslag wordt geuit. Ik wil het zelfs 180 omdraaien, zodat er een soort positief pendant van de inhoud van het verslag ontstaat. Het resultaat daarvan is als volgt. "De commissie cultuur werkt bijzonder plezierig en hard onder leiding van een technisch en ook politiek verstandige voorzitter. Deze voorzitter heeft als wethouder in eén jaar tijds meer bereikt dan zijn voorganger in vier jaar. Hij heeft daarbij natuurlijk een beetje geluk gehad, toen hij de huisvesting van de muziekschool --en straks van de openbare bibliotheek zeer sterk wist te verbeteren, maar goede wethouders hebben bijna altijd geluk. Ik weet als lid van de commissie cultuur dat de wethouder niet zal rusten -- als hij dat al kan voor dat hij voor ons gemeenschappelijk en bisschoppelijk museum ook een ander en vooral ruimer onderkomen zal hebben gevonden, nadat de rijke inhoud van dit museum zal zijn gelhventariseerd, hetgeen vóór alles het eerste werk van de directeur van het museum zal zijn. De wethouder heeft met veel verve de organisatie van het monumenten jaar geleid en gaat daar op een of andere manier mee door, hebben wij reeds vernomen. Hij is gekomen met een cultuurnota, die in Breda over het algemeen goed is ontvangen en door deskundigen van buiten Breda positief is en wordt gewaardeerd. Kortom, niets dan pluspunten voor de wethouder en voor de commissie, die beide buitengewoon goed functio neren en nog heel wat van plan zijn te doen dat de stad ten goede zal komen. Dit is dan het pendant van voornoemd verslag. Ik heb er enige aanvulling op gegeven, omdat het zelfs in zijn narigheid en zurigheid erg beknopt is geweest. Na deze opmerkingen over de Bredase culturele zaken in het algemeen kom ik tot de permanente educatie, het vormings- en ont wikkelingswerk, niet alleen op het terrein van maatschappijvisies en maatschappijleer, ook niet alleen op het terrein van de sociologie en de sociale futurologie, maar op allerlei terrein, vooral op dat van het culturele leven in de uitgebreidste zin. Bij permanente educatie wordt een geheel andere methodiek gehanteerd dan op de school. Dit geldt ook voor de open school voor volwassenen, die in de contourennota van minister Van Kemenade wordt genoemd en waarin immers als men het goed leest het genot van de permanente educatie geen einde zal kennen. Hier is evenwel nog steeds een school in het geding: het is een vormingsschool, geen vormingswerk. Bij een vormingsschool gaat het altijd nog om prestatie, competitie, een diploma of resten daarvan. Bij het vormings- en ontwikkelingswerk voor jonge volwas senen en volwassenen -- "pensioen-in-zicht-hebbers" worden zij ge noemd -- en bij de eindeducatie voor bejaarden, al of niet georgani seerd binnen of buiten internaatsverband, of zo men wil "intra-"of" extramuraal", kent men geen leerplannen, geen diploma's, geen examens of onderzoeken, geen prestaties of onderlinge competities. Niets van dat alles: dit werk is geen onderwijs, het is vorming, training ontwikkeling. In verband daarmee valt het werk onder het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk. Waarschijnlijk om de zelfde reden ik weet dat niet ressorteert het onder de wethouder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1128