21 NOVEMBER 1975 1146 distributie moest worden gesproken. De N. W. B. heeft daarop verklaard wel weer om de tafel te willen gaan zitten, mits de mogelijkheid zou bestaan dat ook de door haar gewenste alternatieven zouden kunnen worden ingebracht. Vervolgens heeft Breda te kennen gegeven in feite geen behoefte aan een alternatief te hebben, maar deze voorwaarde wel te willen aanvaarden als een alternatief in de geest van de beginsel overeenkomst zou zijn. Op grond daarvan is het overleg opnieuw begon nen. Wij hebben ons beziggehouden met de lange-termijn-planning, de distributie, het geohydrologisch onderzoek, prognoses van waterver bruik etc.maar op een gegeven ogenblik is door de Bredase delegatie gevraagd hoe nu het bewuste alternatief eruit zag. Op 3 november zijn hierover besprekingen gevoerd. Bij die gelegenheid is ook van de zijde van de N. W. B. -- gezegd dat nu zou moeten worden overgegaan tot uitwerking van de beginselovereenkomst, alsmede integratie van het bedrijf. Wij zijn op 3 november met elkaar overeengekomen dat in ieder geval de beginselovereenkomst zal worden uitgewerkt. Voorts zal worden nagegaan of de uitwerking van de integratie in de geest van de beginselovereenkomst past. De directies zijn thans doende daarvoor een werkschema op te stellen. Dit overleg is, zeker gezien de bespre kingen van 3 november, constructief van aard en ik zou dan ook een beroep op de raad willen doen dat overleg nu niet te doorkruisen en in de status quo te berusten. B. en w. hebben van de raad de duidelijke opdracht niet in de status quo te berusten, maar een einde te maken aan de ongewenste situatie dat er twee waterdistributiebedrijven in één gemeente werkzaam zijn. Zolang het nog enigszins mogelijk is dat het overleg tussen de N. W. B. en Breda daarin zal uitmonden, zou ik graag van mijn kant niet de deur willen dichtslaan maar het overleg in ieder geval gaande willen houden. Thans kom ik toe aan enkele opmerkingen over het onderdeel cultuur. Allereerst wil ik enkele opmerkingen maken over de proble matiek van de permanente educatie. Hierover heeft de heer Welschen in een eerder stadium bij de behandeling van de portefeuille van de heer Broeders gesproken, terwijl ook de neer Visser er met veel verve en niet zonder kennis opmerkingen over heeft gemaakt. De heer Hendriksen heeft eveneens iets over dit onderwerp gezegd. Ik geloof dat het op dit ogenblik minder revelant is tot welke portefeuille dit onder werp nu eigenlijk behoort. Misschien blijkt in de toekomst dat een ver schuiving naar een andere portefeuille om verscheidene reden wenselijk zou zijn. Te dien aanzien zal de rijksoverheid wellicht nog nadere aan wijzingen geven, die wij dan maar zullen afwachten. Wél is het van belang dat wij op dit ogenblik weer over een rapport beschikken. Het betreft hier een interimrapport van een ambtelijke werkgroep, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de behoefte aan en de noodzaak van permanente educatie, op de afbakening van het educatieve veld en op de toepassing van de permanente educatie. Voorts heeft de werkgroep zich uitvoerig beziggehouden met de inventarisatie van de aanwezige voorzieningen; zij neeft de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid willen schetsen en zij heeft aanbevelingen gedaan die betrek king hebben op de verder te volgen gedragslijn, de te ondernemen studie en ae te kiezen structuur. In dit verband moet ik bekennen dat ik tegen de motie van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1146