21 NOVEMBER 1975
1150
eens de notulen nalezen, want het is natuurlijk onbestaanbaar dat deze
wethouder zou hebben gezegd dat hij buiten de openbaarheid de cul
tuurnota wil hanteren als een instrument om een ad-hoc-beleid te voe
ren. Ik weet niet waar de nonsens vandaan komen, maar ik daag de
heer Hendriksen uit mij dat dan onderstreept voor de neus te leggen. Wij
zullen er dan nog wel eens nader over van gedachten wisselen in de com
missie. De cultuurnota is juist tot stand gekomen na overleg met zeer
vele instanties en zeer vele mensen. Tal van verenigingen, tal van
besturen hebben een bijdrage geleverd. Enkele leden van de culturele
raad hebben voor deze wethouder een praatpaalfunctie willen vervullen.
Als men dan zegt dat de cultuurnota een instrument buiten de openbaar
heid is om een ad-hoc-beleid te voeren, kom ik tot de conclusie dat ik
op die basis niet kan discussiëren.
Uiteraard is het nog enigszins onduidelijk wat het comité
M 75 gaat doen, want wij zijn er nog niet uit. Ik heb gezegd dat het
comité de pretentie heeft te blijven voortbestaan, maar dat er op dit
ogenblik nog geen uitspraak is over de wijze waarop het moet blijven
voortbestaan: als vereniging, als commissie of als Stichting Stadsherstel.
Er is gezegd dat het tempo te laag is, maar ik meen dat er in het af
gelopen jaar heel wat werk is verzet. De heer Hendriksen heeft gezegd
aat er nu eigenlijk voor het eerst over het voortbestaan zou worden ge
sproken, hetgeen ik met nadruk wil ontkennen, omdat juist alle acti
viteiten van het comité M 75 geen andere pretentie hebben gehad dan
dat dit werk zou moeten worden voortgezet. De activiteiten hebben
niet een eenmalig karakter gedragen, maar met het geven van alle
informatie die men heeft verstrekt heeft men juist de bedoeling gehad
in de volgende jaren verder te werken. Wanneer ik hoor zeggen dat
het tempo van het comité te laag zou zijn en wanneer ik zie dat er
vijftig d zestig activiteiten zijn geweest, moet ik concluderen dat ik
mij ook op dit punt niet in de opmerkingen van de heer Hendriksen
kan vinden.
Dat de Haagdijk een 'Tooie buurt" zou zijn, is een opmerking
die ik eveneens voor rekening van de heer Hendriksen laat. Hij heeft
voorts gezegd dat het bedrag voor het stedelijk museum moet worden
geschrapt en dat de kunstzinnige vorming niet zou kunnen worden aan
gevat omdat zij nog niet voldoende besproken zou zijn. Er wordt nu
ongeveer vijf jaar over gesproken en misschien kan de heer Hendriksen
nog eens contact opnemen met zijn fractiegenote mevrouw Paulussen
die met deze wethouder daarover in een vorige commissie jarenlang
heeft zitten praten. Thans zijn wij eindelijk zo ver dat er een zekere
combinatie tot stand komt met de Beeldenaar, de S.A.D. en de
culturele raad teneinde de activiteiten voort te zetten.
Ook in het amendement dat de heer Hendriksen heeft inge
diend kan ik mij uiteraard in genen dele vinden. Over het museum kan
ik in dit verband zeer kort zijn. Op dit ogenblik staat ons nog niet ge
heel duidelijk voor ogen hoe het met het museum verder moet gaan,
maar in ieder geval -- ik heb daarover overleg met de commissie ge
pleegd -- moet de rentabiliteit van de subsidie die wij er thans insteken,
aanzienlijk worden verhoogd. Daartoe moeten structurele activiteiten
worden ondernomen, die geld kosten. De opzet is geweest het bedrag
van 30. 000, structureel aan het budget toe te voegen: als wij dat