1151 21 NOVEMBER 1975 niet doen, staat \oor mij opnieuw vast dat een bedrag van bijna 300, 000, -- een jaar lang feitelijk niet tot het culturele leven van Breda zal bijdragen. Van het voorstel met betrekking tot de stafmede werker van het cultureel centrum de Beyerd sta ik helemaal te kijken! Hier wordt nu juist één man ten dienste gesteld aan een nieuwe functie die de Beyerd moet krijgen en dat is een functie die noch deze wet houder noch dit college heeft verzonnen. Ook deze functie is in alle discussies van de afgelopen vijf jaar aan de orde geweest: het cultureel centrum de Beyerd zou een nieuwe functie moeten krijgen, waardoor het bij wijze van spreken op twee poten komt te staan. Wanneer er nu één man wordt aangetrokken om aan die functie kader te geven, wil men de daarop betrekking hebbende post schrappen. Terecht worden in deze raad de kunstzinnige vorming en de permanente educatie be langrijk gevonden, terwijl deze begrippen als prioriteiten in de cultuur nota voorkomen. Als nu de nieuwe functie van de Beyerd vervalt, gaan de kunstzinnige vorming en de permanente educatie op een aantal incidentele gebeurtenissen berusten. Wij spreken dan over een eventueel projectje van de culturele raad en wellicht over enkele andere items, maar het is dan onmogelijk daarin enige coördinatie te brengen, terwijl de begeleiding ontbreekt. De kunstzinnige vorming en de permanente educatie moet men in een groot verband zien. Hoewel de heer Hendriksen tot op heden heeft gezegd dat hij in de nota geen samenhang ziet, ligt er wel degelijk een samenhang in besloten en wel tussen het project kunstzinnige vorming, het A.M. V.-onderwijs, de activiteiten die de bibliotheek onderneemt en de activiteiten die in de schouwburg plaats vinden. Juist om de Beyerd een dienstverlenend centrum te doen zijn, vanwaaruit dit alles kan worden gecoördineerd en begeleid, is in deze begroting één functionaris de educatief medewerker van de Beyerd opgenomen. Dit is mijns inziens nu precies hetgeen de culturele raad in zijn rapport "Schets van een cultureel centrum" heeft bepleit. Daarin is immers sprake van: a. het scheppen van een klimaat tot ontmoeting, b. het ten dienste staan van de organisaties, c. het organiseren van activiteiten, d. het instellen en instandhouden van een educatieve dienst die de activiteiten van de commissie en van het cultureel centrum kan begeleiden. De taak van de aan te stellen functionaris houdt ver band met het onder d. genoemde en het spijt mij bijzonder dat juist van de zijde van de heer Hendriksen bij amendement wordt voorge steld deze mogelijkheid te laten vervallen. Ik zou het bijzonder be treuren als het amendement zou worden aangenomen en ik ben het er dan ook niet mee eens. De heer VISSER: Mijnheer de voorzitter. Ik wil het woord voeren over cultuur en niet over bedrijven, terwijl zojuist de bedrijven eerst aan de orde kwamen. Vindt u dat erg? De VOCRZITTER: Dat kan mij niets schelen. Ik zou zeggen: gaat u gerust uw gang. De heer VISSER: De verdere discussie met de heer Hendriksen wordt een beetje moeilijk, want wij hebben elkaar niet goed begrepen of niet goed beluisterd. Ik heb enkele flarden gehoord van hetgeen hij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1151