21 NOVEMBER 1975
1152
heeft gezegd, terwijl hij heeft medegedeeld dat hij mij niet heeft be
grepen en dat mijn opmerkingen erg onduidelijk waren. Het is ont
zaglijk moeilijk daarop te antwoorden. Nu zou ik natuurlijk bijzonder
flauw kunnen zijn door te zeggen dat wij later beiden de notulen maar
eens goed moeten nalezen, maar ik wil graag toegeven dat ik over de
zeer moeilijke materie van de permanente educatie wat onduidelijk
ben geweest. Ik kan hierbij natuurlijk niet dezelfde uitvluchten als de
heer Veelenturf gebruiken, maar het is algemeen bekend dat het bij
oude auto's wel eens voorkomt dat de choke blijft hangen en ik neem
aan dat dit vlak vóór een servicebeurt bij mij ook is gebeurd. Het is
heel goed mogelijk dat men mij daardoor niet goed heeft begrepen.
Overigens wil ik erop wijzen dat de heer Hendriksen boven de maximum
snelheid van 50 km per uur reed, want ik heb bijzonder veel moeite
gehad om hem te volgen.
Wat ik echter wél heb begrepen, is dat hij over het amende
ment nr. 7 heeft gesproken. Nu heb ik alle amendementen goed be
studeerd, maar ik heb met de grootste verwondering het door de federatie
ingediende amendement nr. 7 gelezen. Ik kan mij niet voorstellen dat
dit serieus is. Wij zijn beiden voor educatieve vorming en wat daarmee
samenhangt en nu staat daar een bedrag voor op de begroting. Het is
van het grootste belang dat dit bedrag kan worden uitgegeven, hoewel
het nog veel te gering is,want oris zeer dringend geld voor dit doel nodig.
Wij hebben voorts in de commissie over het stedelijk museum gesproken.
Als wij de inventarisatie door stagiaires in hun vrijetijd laten verrichten,
zal dat moeten worden betaald. Ook als wij het prachtige materiaal
van dit museum door part-timers laten inventariseren, zal er geld nodig
zijn. Een bedrag van 30. 000, -- is in dit verband niets. Nu heeft men
voorgesteld dit bedrag over te hevelen naar een migrantenraad, waarvan
de instelling als ik wethouder De Raaff goed heb beluisterd voor Breda
nonsens is. Met de bestemming voor een project bewustwording en soli
dariteit kan ik enigermate vreae hebben, maar dit kan niet tegenover
het belang van de educatieve vorming en de subsidie voor het stedelijk
museum worden gesteld. Als ik êrgens tegen ben, dan is het wel tegen
het amendement nr. 7.
Op verzoek van mijn fractie heb ik gezegd dat wij inzake de
motie van de heer Welschen het oordeel van ae wethouder zouden af
wachten en ons daaraan zouden conformeren. In eerste termijn heb ik
niet gezegd dat ik de wethouder is daarvan op de hoogte inder
tijd voorstander was van de vorming van een commissie ad hoe uit de
burgerij, die bijstand zou moeten verlenen aan de ambtelijke com
missie of daarop een aanvulling zou moeten zijn. Toen een jaar ge
leden de ambtelijke commissie werd ingesteld, ben ik glad vóór de
vorming van een commissie ad hoe geweest, gezien de ervaringen die
met betrekking tot inventarisatie op het gebied van de permanente
educatie landelijk bekend zijn. De ervaringen zijn niet mis: in som
mige belangrijke centra is de inventarisatie mislukt. Ik zou zo enkele
steden kunnen opnoemen waar dit is gebeurd. Ik was dan ook bijzonder
benauwd dat deze gang van zaken zich bij ons ook zou voordoen. Nu
heb ik vernomen dat het rapport is verschenen; de wethouder heeft er
enkele passages uit aangehaald, die op mij een zeer plezierige indruk
hebben gemaakt. De wethouder heeft gezegd dat hij de motie niet on-