21 NOVEMBER 1975 1154 van de reacties op de cultuurnota die op papier zijn gezet. De wethouder heeft gezegd dat in de schouwburg een onder zoek zal worden ingesteld. Ik hoop nog steeds dat de resultaten daar van vóór de volgende begrotingsbehandeling bekend zullen zijn, aan gezien uit informatie, die ons heeft bereikt, kan worden afgeleid dat nier miljoenen guldens in het geding zijn. Van de directeur van de schouwburg heb ik begrepen dat alleen het verbouwen van het podium meer dan 1 miljoen kost. Als men dan ook nog aan de fundamenten en opknapwerkzaamheden denkt, vraagt men zich af welke druk dit alles op toekomstige budgetten gaat leggen. Hoe eerder daarover in formatie beschikbaar is, noe beter er in een vroeg stadium over kan worden gedacht en gesproken. Over het museum zijn door de wethouder en de heer Visser enkele opmerkingen gemaakt, In de commissievergadering lagen de formuleringen aangaande het museum niet ver uiteen; het tegendeel was het geval en ik meen dat het nu nog slechts een kwestie van timing is. C. D. Aen V. V. D. aanvaarden eigenlijk de beleidsnota van het museum zoals zij er nu ligt en willen op grond daarvan toch een zo goed mogelijk museum tot stand brengen. Wij menen dat men, als men dat gaat doen, eerst duidelijkheid moet hebben over het te voeren beleid. Wij hebben er moeite mee dat de conservering van het materiaal en de inrichting van het museum nummer één zijn. Van onze kant zouden wij dat heeft ook weer te maken met de doelstelling van cultuur die wij hebben omschreven veel liever een museumbeleid hebben dat op het naar buiten brengen van het museum gericht is. Een dergelijke ontwikkeling is eigenlijk al in het gehele land aan de gang, maar in Breda wordt zij node gemist. Ten aanzien van de kunstzinnige vorming heeft de wethouder ons naar ik meen verkeerd begrepen. De kunstzinnige vorming als zo danig hebben wij in het geheel niet aangevallen. Wij hebben alleen betoogd dat het erg belangrijk is de discussie over kunstzinnige vorming als basisvoorziening bij het welzijnsbeleid ook een landelijke filosofie -- af te wachten en daar bepaalde dingen aan te toetsen. Waar wij bezwaar tegen hebben is dat er op dit ogenblik een functionaris voor educatieve vorming bij de Beyerd wordt aangetrokken, terwijl er nog geen duidelijkheid bestaat over het ogenblik waarop de commissie ex artikel 61 eventueel kan gaan werken, terwijl er nog geen duidelijk heid is over de richting waarin de nota inzake de permanente educatie gaat en terwijl de verdergaande discussies over de kunstzinnige vorming nog niet zijn afgerond. Wij betogen niet dat een dergelijke functionaris er nooit zou moeten komen, maar dat hij thans in een te vroeg stadium wordt aangesteld. Ook deze gang van zaken is naar onze mening een voorbeeld van een ad-hoc-beleid. Vervolgens iets over de te verlenen subsidies in de sector cultuur. Wanneer men ervan uitgaat dat met cultuur in de samenleving groepen mensen moeten worden ondersteund die werken aan bewust wording en fundamentele democratisering -- dit is van de uitgangs punten van de cultuurnota --, moet naar onze mening in het beleid blij ken dat de uitvoering daarvan op een versnelde subsidiëring ge richt is. Uit de publikaties die zijn verschenen en uit de brieven die ons daarover hebben bereikt, is het ons bekend dat de Kritiese Filmers, het filmhuis en het Activerend Volkstheater in een situatie verkeren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1154