21 NOVEMBER 1975
1168
en minderheidsstandpunten bij kunnen vermelden, maar dat gaat
natuurlijk wat ver! De heer Oomen zal dat overigens niet hebben be
doeld, Ik wijs er in dit verband op dat wij in Leven en Wonen te gast
zijn. Indertijd is in overleg met degenen die daarover te beslissen heb
ben van hiïn kant het initiatief genomen. Wij zijn daar zeer graag op
ingegaan, maar ik zou erop willen wijzen dat de omstandigheid dat
wij in die krant te gast zijn natuurlijk ook haar beperkingen met zich
meebrengt, zeker ten aanzien van de ruimte en de wijze van publi
ceren.
Ik kom toe aan de opmerkingen die de heer Welschen over
het stadsgewest heeft gemaakt. Hij meent dat het stadsgewest een niet-
democratische-structuur heeft, maar hij werkt overigens loyaal aan de
activiteiten van het stadsgewest mee. Ik neem aan dat de heer Welschen
het met mij eens is dat er in dit stadium geen andere structuur denk
baar is, een omstandigheid die wij mijns inziens met nadruk moeten
signaleren. Men kan in dit opzicht iets anders wensen, maar deze wensen
zijn bij de wijze waarop een en ander thans functioneert niet te ver
wezenlijken. Het is mij bekend dat er een stap is gezet op weg naar
politieke fractievorming, zoals de heer Welschen zojuist duidelijk heeft
uiteengezet. Hierbij teken ik aan dat deze ontwikkeling het dagelijks
bestuur van het standsgewest in hoge mate interesseert. Het dagelijks
bestuur heeft een nota inzake de politieke fractievorming gefabriceerd
die aan het stadsbestuur is toegezonden. Afgesproken is aat deze nota
eerst in de commissie voor algemene zaken van het stadsgewest aan de
orde zal worden gesteld. De nota is een openbaar stuk waarover vrij
uitvoerig wordt gediscussieerd en gepubliceerd. Ik meen dat wij die
ontwikkeling moeten afwachten en dat wij verder een ieder de ver
antwoordelijkheid moeten geven om de dingen te doen die naar zijn
oordeel nodig zijn.
Tegen de stagnatie zit ik een beetje aan te kijken. Zojuist
heb ik reeds over het personeel gesproken en ik zie ook wel enkele
activiteiten waarbij stagnatie optreedt. Er vindt steeds een aankoppeling
van taken aan de regeling plaats, in de richting van het stadsgewest.
Ik noem in dit verband de brandweer, de ruimtelijke ordening, de
recreatie en zeer onlangs -- het uitzendbureau. Zo zullen er allengs
meer taken aan de regeling worden toegevoegd. Ik geloof dat wij hier
mee moeten doorgaan, maar wij dienen te beseffen dat de gemeenten
dit alles zeer bewust moeten wensen. Wanneer de gemeenten zulks
wensen, zullen de desbetreffende taken ook door het stadsgewest kunnen
worden overgenomen. Ik wijs er daarnaast op dat het werk dat op het
ogenblik op de rol staat het structuurplan en het recreatieonderzoek
ongelooflijk omvangrijk is. Ik prijs mij gelukkig dat het secretariaat
van het stadsgewest de werkzaamheden met voortvarendheid ter hand
neemt. Dat dit werk op zeer korte termijn zou moeten worden uitge
breid, kan ik niet zeggen. Mijns inziens past het stadsgewest in de
ontwikkeling enige bescheidenheid. Zeker is dat er niet meer moet
worden aangevat dan ook werkelijk kan worden afgerond. Het dagelijks
bestuur bevordert wat mogelijk is: die overtuiging hebben wij hier in
de stad Breda. Eén en ander is natuurlijk ook afhankelijk van de wil
van anderen, zoals uit het door de heer Welschen genoemde voorbeeld
van de S.A.D. blijkt. Dergelijke onderwerpen moeten terdege worden
besproken en men kan er pas op stadsgewestelijk niveau iets aan doen