21 NOVEMBER 1975 1174 eigen winkeltje. De overheveling is ook een vurige wens van de werkers van het J. A. C. zelf. Het gaat hier uiteindelijk om nog jonge mensen met grote persoonlijke sociaal-maatschappelijke problemen. Wij vinden dat wij door middel van onze motie een goede zaak dienen. De heer JONGENEEL: Wij kunnen de woorden van de heer Koertshuis volledig onderschrijven. De fracties van de P. v. d. A. en P. P. R. zullen derhalve zijn motie steunen. Overigens willen wij be pleiten dat alle rechten en afspraken tot en met 1977 worden meege nomen. De heer LAMBREGTS: De wethouder is in eerste instantie inder daad zeer diep op deze problematiek ingegaan. Hoewel hij zojuist slechts een greep uit zijn opmerkingen in eerste instantie heeft gedaan, heeft hij mijns inziens goed gemotiveerd waarom het op dit ogenblik niet wenselijk wordt geacht het J. A.C. naar de maatschappelijke dienst verlening over te hevelen. Wij twijfelen er in hoge mate aan of door het aannemen van deze motie het J. A.C. inhoudelijk zal worden ge holpen. De binding met het J. E. C.die de wethouder heeft genoemd, is mijns inziens zelfs niet alleen van juridische aard. Wij hebben kun nen zien dat er ook andere banden met het J. E. C. zijn en het zou te betreuren zijn wanneer deze zouden worden verbroken. Voorts wijs ik op de kennis en know-how die op dit ogenblik bij de dienst jeugd en sport aanwezig zijn. Ik zou het bijzonder tragisch vinden wanneer dergelijke dingen zouden worden afgebroken. Ook attendeer ik op de positie van het J. A.C. als adviesorgaan en de binnenkort te ver wachten reactie van het college op dat punt. De overheveling zal per se geen verruiming van de subsidiemogelijkheden inhouden, hetgeen mijns inziens een belangrijk argument is. De heer Koertshuis heeft nu gezegd dat het hem niet zo zeer om de overheveling van het J. A. C. als subsidieobject te doen is, maar ik meen dat dit wêl in de motie ter sprake komt. De motie van de heer Koertshuis wordt hierna in stemming gebracht en met 21 tegen 16 stemmen aangenomen. VOOR hebben gestemd: de heer Suurmeijer, mevrouw Paulus- sen, de heren Crul, Welschen, Hendriksen, Visser, Houben, Ten Wolde, Koertshuis, Martens, Dreef, Van Male, Dees en Brummelkamp, mevrouw Koek-van Merkom, mevrouw Stutterheim-Edeling, de heren Jongeneel Oomen, Kaarsemaker, Beckers en Taks. TEGEN hebben gestemd: de heren Kramer, Gielen, Van Banning, Veelenturf, Goos, Lambregts, Geene, Van Dongen, Broeders, Sandberg, Van Dun, De Raaff, Van den Wijngaard en mevrouw Van Rooij-van den Heuvel, de heren Van Duijl en Van Graafeiland. De VOORZITTER: Thans is aan de orde de motie van de heer Geene. In de eerste plaats dienen wij volstrekte duidelijkheid omtrent de tekst van de motie te scheppen. De heer VAN DUIJL: Bij mijn weten is op het ogenblik de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1174