1179 21 NOVEMBER 1975 Ik geloof te mogen zeggen dat ieder van ons op zijn eigen wijze enorm veel werk heeft verzet. Nu ik het toch over dit onderwerp heb. is het naar ik meen passend dat ik namens u allen dank breng aan onze ambtenaren, die wij niet hebben gespaard. Wij wilden voort durend méér informatie en extra commissievergaderingen. Dit betekende voor hen een zware belasting, terwijl daarnaast het overige werk door gang moest blijven vinden. Ook wil ik woorden van waardering spreken tot onze bodes, die altijd bereid waren aan onze wensen tegemoet te komen in de vorm van een glaasje water, het doorgeven van briefjes en het uitdelen van de vele moties. Het publiek is op dit ogenblik helaas bijna vertrokken, maar het grootste deel van het publiek, dat bij het begin van de debatten aanwezig was, heeft een groot gedeelte van de behandeling bijgewoond, terwijl het daarbij toen op een volkomen passieve manier aanwezig moest zijn en voortdurend naar onze ononder broken woordenstroom moest luisteren. Ook daarvoor spreek ik naar ik meen namens ons allen veel waardering uit. En dan onze persvertegenwoordigers, die ik ook in deze woorden van waardering wil betrekken. Ookjsij moeten er het zwijgen toe doen, zij het dat zij niet passief kunnen zijn. Het tegendeel is het geval: zij moeten proberen van de borrelende woordenstroom een ver slag te maken dat de burgers van de stad inlicht over hetgeen in deze raadszaal aan de orde is. Voorwaar, geen eenvoudige taak. Er is nog een andere zwijgende figuur in ons midden, onze notulist. Hij moet de woordenstroom voor ae notulen letterlijk vast leggen en ik meen dat een woord van waardering namens u allen daar voor zeker op zijn plaats is, te meer daar ik heb gemerkt dat de notu len ons nauwelijk aanleiding tot correcties geven. Ja, en wat moeten wij dan aan met die witte raaf die tijdens de debatten werd gesignaleerd, of was het een witte duif? Zij zijn zeldzaam en wij moeten ze dus zeker goed verzorgen: wellicht is er een kans dat het er meer worden. Wij naderen het einde van het jaar en tijdens de komende feestdagen zal er wel een ogenblik zijn om te filosoferen over de koers die wij in het komende jaar gaan varen. Eén ding staat wel vast: wij hebben het laatste woord, als het gaat om het smoel van Breda. Laat dat smoel een vorm krijgen waarnaar het waard is te kijkenEr is in onze stad nog zeer veel te doen, maar zij is het waard daaraan te mogen werken. Allen zijn wij geroepen om te dienen en moeten wij ten dienste staan van de inwoners van onze stad. Het schijnt ook nog wel eens voor te komen dat wij daarbij in de spiegel kijken. Moge het zo zijn dat de burgers bij de beoordeling van onze daden een zekere mildheid betrachten, omdat ook wij mensen zijn met onze hebbelijk heden en onhebbelijkheden. Laten wij bedenken dat de zorg voor de burgers van deze stad één van onze eerste opgaven is. De VOORZITTER: Ik dank de heer Van Duijl zeer voor de woorden die hij aan het adres van het college heeft gesproken. Ik wil mij zeer graag bij de woorden van de heer Van Duijl aansluiten. Ik geloof en hoop dat wij in onze bestuurlijke arbeid van de laatste da gen de goede keuze hebben gedaan. Besturen is per slot van rekening kiezen en daar zijn wij nu geruime tijd mee bezig geweest.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1179