17 FEBRUARI 1975 118 grond van de doelstellingen. Ook de heer Crul zal dat geen uiting van een verwerpelijke maatschappijvisie vinden. Er kan dan heel goed uit te voorschijn komen dat wij een veer zullen moeten laten om een stuk je sociale woningbouw te realiseren, maar ik weet niet wat het zal kos ten, ik weet niet welke andere projecten daardoor verdrongen zullen worden. Ik wil uit de discussie met de dienst van openbare werken, de woningbouwverenigingen en straks tegen de achtergrond van een so ciaal plan een kosten-baten-analyse te voorschijn brengen om te be zien wat daaruit komt. De raad is niet in staat om op dit moment te beslissen dat er in grote mate sociale woningbouw zal komen en de raad is al een eind op weg als het college met de woningbouwvereni gingen kan gaan praten en daarna de rekening kan opmaken. Die reke ning zal waarschijnlijk aan de raad worden gepresenteerd. De heer Houben heeft ten aanzien van de benadering van de be woners van dit gebied ïn tweede instantie gelukkig iets anders gezegd dan in eerste instantie. In eerste instantie zei hij dat die benadering in de eerste helft van januari zou plaatsvinden, terwijl hij in tweede instantie heeft gezegd dat de benadering van de bewoners in de eerste helft van januari een aanvang zou nemen. Het is mij metterdaad be kend dat in januari is begonnen met het horen van de bewoners, hoe wel ik op dit moment niet kan zeggen in welke mate dat is gebeurd. Ik weet alleen zeker dat er op mijn kamer met een drietal bewoners, die in een urgente situatie verkeren, is gesproken. Over het sociaal plan moet tussen de heer Houben en mij geen onduidelijkheid bestaan. Ik heb gezegd dat onder de woningproblema- tiek van de binnenstad een sociaal plan zal worden gelegd dat door een werkgroep gaat worden opgesteld. De heer Houben heeft gezegd het hoogst merkwaardig te vinden dat er geen enkele verplichting bestaat ten aanzien van de aannemers en het architectenbureau. Ik verzeker hem nadrukkelijk dat wij alleen en uitsluitend een relatie hebben met de vier aannemers en deze aan nemers hebben een relatie met de architect. Wij hebben geen relatie met de architect en in het laatste gesprek, dat ik in december met de ze heren heb gevoerd, is onzerzijds uitdrukkelijk gesteld dat er geen enkele verplichting van de zijde van de gemeente Breda bestaat. De aannemers hebben die uitspraak bevestigd. Pas als het programma van eisen bekend is en als wij weten wat de uitgangspunten van de raad zijn, kunnen wij ons waarschijnlijk wat meer gaan verplichten. Een misverstand aan de zijde van de heer Houben is ook dat er nu pas een brief inzake het programma van eisen is uitgegaan. In de cember is al gevraagd ons een programma van actie en een programma van eisen voor te leggen. De heer Brummelkamp blijft voor het college een moeilijk pro bleem in de discussie over de rechtszekerheid. Het gaat hier om een èn-èn-situatie. Een bestemmingsplan is voor de overheid een stuurmid- del bij de inrichting van een bepaald gebied, terwijl het daarnaast een stuk rechtszekerheid voor de burgers is. Wij hebben inderdaad met de belegger gesproken en het is nog maar de vraag of de belegger geen be zwaar zal aantekenen tegen plan B van het college als dat vorm zal krijgen in een bestemmingsplan. Overigens speelt hier ook een andere factor mee. Wij proberen natuurlijk vanuit onze uitgangspunten en die van de raad zodanig te opereren dat wij kunnen opschieten. De heren Van Duijl en Ten Wolde hebben al gezegd dat er haast is bij de bebou wing en als wij straks een bestemmingsplan op tafel leggen, waarop bezwaren tot aan de Kroon zullen worden uitgevochten, kunt u zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 118