1208 18 DECEMBER 1975 Ik vd js erop dat hier toch weer een beleid ad hoe wordt gevoerd. In het bijzonder zijn wij van mening dat de relatie met andere gebieden van welzijnsactiviteiten in het voorstel erg mager is uitgewerkt. Ik heb reeds de voortdurende vorming voor volwassenen genoemd; mijns in ziens zou het goed zijn geweest ook met andere onderdelen van het gemeentelijk beleid een relatie te leggen. Voorts tref fen wij binnen de sector cultuur een enigszins magere verwijzing naar de cultuurnota aan. Juist de bibliotheek heeft naar ik meen een belangrijke functie te vervullen bij de fundamentele democratisering, één van de priori teiten die de wethouder zelf in zijn cultuurnota aangeeft. Overgaande tot het ad-hoc-beleid als zodanig maak ik de volgende opmerkingen. Het is prima dat een commissie voor tien jaren een beleid formuleert en dat aan ons presenteert. Geconstateerd moet echter worden -- ik sluit daarbij aan op onderdelen van de in februari door mijn federatiegenoot en de heer Visser gehouden betogen, alsmede op door de heer Visser in de laatste commissievergadering ge maakte opmerkingen -- dat nu eens te meer duidelijk wordt hoe schrijnend het is dat er in deze gemeente geen integrale beleidsplanning is; men ziet pas welk effect iets heeft, als het ter tafel ligt. Volgens de begroting voor 1976 is voor het cultuurbeleid 17,49% van het ge meentelijk Dudget bestemd, waaraan 3% wordt toegevoegd. Dit is niet schokkend, maar als men nagaat wat uit de nieuwe ruimte van 2, 5% voor dit doel wordt bestemd, ziet men dat dit maar liefst 17% is, hetgeen op een belangrijke uitbreiding neerkomt. Des te meer is het opvallend dat er geen integraal beleid is. Bij het werken aan de integrale beleidsvorming is onder meer met het oog op het vooraf gaande spoed geboden, want het is nodig te kunnen zien welk effect een ad-hoc-beslissing als de onderhavige op de andere posten en andere velden van cultuur heeft. De heer VISSER: De leden van deze raad die tevens lid zijn van de commissie cultuur kunnen over dit voorstel alleen maar hun grote vreugde uitspreken. Dit hoera-geroep wordt echter langzamerhand wat vervelend: wij hebben in deze raad al verscheidene malen juichtonen laten horen en ik laat dat nu dan ook maar na. Er zijn evenwel enkele bijkomende aspecten die grote en ernstige belangstelling vereisen. Toen wij in de laatste vergadering van onze fractie dit punt bespraken, werd met grote klem het parkeerprobleem van fietsen, bromfietsen en auto's als voorbeeld genoemd. Zo zijn er natuurlijk nog meer dingen die goed moeten worden geregeld, maar die liggen meer op het gebied van openbare werken dan van culturele zaken. Ik heb er veel vertrouwen in dat alle moeilijkheden bij het effectueren van dit plan op het gebied van openbare werken zullen worden opgelost. Overigens zou ik graag een kort woord van kritiek laten horen op het betoog van de heer Oomen, die heeft gezegd de relatie met het vormingswerk in Breda te missen. Hierover staat niets in het raadsvoorstel, maar dat is ook nog niet mogelijk. Men mag niet de conclusie trekken dat deze relatie er nog niet is, al is zij dan in statu nascendi, maar iets dat pas is geopperd, kan nog niet onmiddel lijk in een voorstel worden opgenomen. Het voorstel was trouwens al gereed, voordat de eerste besprekingen over de relatie met het vormings werk plaatsvonden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1208