18 DECEMBER 1975 1245 melden welke besluiten b. en w. hebben genomen. Overigens meen ik dat de raad in de meest schrijnende gevallen, zo deze zich al zouden voordoen, met een beroep zal worden geconfronteerd. Met betrekking tot het jaarlijks overzicht doe ik de raad gaarne een toezegging. Ik weet niet of wij naar aanleiding van dit punt een discussie over het vrije ondernemerschap zouden moeten voeren. Hoewel ik er zelf geen bezwaar tegen zou hebben hier iets over te zeggen, vraag ik mij af of dit onderwerp hier nu wel zo zeer aan de orde is. Mijns in ziens leven wij in een samenleving waarin van een volkomen vrij ondernemerschap eenvoudig geen sprake kan zijn of mag zijn en waar in daarvan ook geen sprake is. Ik geloof dat veeleer de vraag van belang is waar de grenzen moeten worden getrokken. Daarover kan men van mening verschillen, want ik kan mij voorstellen dat men bepaalde voor zieningen van zó groot belang acht, dat men meent dat zij bij wijze van spreken onder de bevoegdheid van het college van b. en w, zouden moeten vallen. Dat is dan de meest vergaande situatie, waarbij men voorzieningen volledig in overheidshanden wil laten zijn. Een ander zal zijn grenzen aan de andere kant veel verder leggen. Het verheugt mij dat de heer Crul heeft gezegd dat zijn fracties het voorstel van harte zullen ondersteunen. Met betrekking tot de studie op het gebied van het bestemmingsplan heb ik gezegd wat ik er van weet. Als men zegt dat dit niet veel is, heeft men gelijk. Voor een bespreking van het vraagstuk van de horeca-sector in de binnenstad krijgt men alle kansen als het rapport inzake de binnenstad in de raad aan de orde zal komen. Overigens meen ik dat hierover wel iets in het rapport staat. De heer KRAMER: Mijnheer de voorzitter. Ik dank u in de eerste plaats voor uw toezegging. De heer Crul heeft een vriendelijke vraag aan mijn adres gesteld en wanneer iets vriendelijk wordt gevraagd kan men daar naar ik meen niet geheel aan voorbijgaan. Ik weet echter niet of het antwoord dat ik geef de heer Crul volledig zal contenteren. Allereerst het volgende. Het vóór en het tegen kan bij het C. D. A. door één persoon worden verwoord. Ik vind het prettig dit te kunnen constateren. Deze omstandigheid is een uitvloeisel van de om standigheid dat het C. D.A. voor alle Bredanaars werkt. Ik krijg echter de indruk -- de heer Crul zal het wel zeggen als ik het mis heb -- dat zoiets bij de P. v. d. A. en de P. P.R. niet mogelijk is. Overigens heb ik met betrekking tot het vrije ondernemerschap iets uit de horecabrief aangehaald, waarbij ik de kanttekening heb gemaakt dat daarover een interessante discussie zou kunnen worden gevoerd. Hiermee bedoel ik de vraag te stellen of dit punt wel op dit niveau thuis hoort: mijns in ziens is dit in de eerste plaats een landelijke aangelegenheid. Toch moet het de heer Crul wel aanspreken dat ik enkele beperkingen heb genoemd en ik meen dat hij het daar wel mee eens zal zijn. Overigens wil ik niet verder gaan, want ik zou buiten de orde kunnen worden verklaard. Tot slot kan ik mededelen dat de C. D. A. -fractie met het voorstel akkoord gaat. De heer CRUL: Mijnheer de voorzitter. U hebt gezegd dat u van de kwestie van het bestemmingsplan niet voldoende op de hoogte

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 1245