141
13 MAART 1975
3. Of de opmerkingen in "De Stem" juist zijn onttrekt zich aan onze
■waarneming.
4. Desondanks hebben wij uw vragen en ons antwoord ter kennis ge
bracht van de directie van het Sportfondsenbad.
VRAAG (gesteld in de raadsvergadering d. d. 16 januari 1975),
De heer WELSCHEN- Er zit een forse uitbreiding van de polystyreen-
fabriek van Hoechst in de lucht en omdat er van Hoechst al heel wat
meer in de lucht zit, zijn aan deze kwestie belangrijke milieu-aspec
ten verbonden.
Ik zou b. en w. dan ook het volgende willen vragen.
1. Heeft het college zich een oordeel gevormd over de milieu-aspec
ten van de uitbreiding van Hoechst?
2. Zo neen, zou het college dan kunnen aangeven waarom dat niet
is gebeurd?
3. Zo ja, zou het college dan kunnen aangeven wat de belangrijkste
resultaten zijn en of deze resultaten aanleiding geven tot het on
dernemen van stappen bij gedeputeerde staten?
Tot slot wil ik hierbij opmerken dat deze vragen niet zijn ingegeven
door een anti-industrialisatie-opstelling, maar door een grote zorg voor
het milieu in Breda.
ANTWOORD.
In 1972 is door ons college aan Hoechst een vergunning verleend tot
het uitbreiden van de fabriek voor de vervaardiging van styreenkorrels.
Wij hebben ons toen een oordeel gevormd over de milieu-aspecten,
waarbij wij het advies van de Inspecteur voor de Volksgezondheid
zwaar hebben laten wegen.
Thans is alleen het college van gedeputeerde staten bevoegd om op
het verzoek van Hoechst tot het uitbreiden van de produktie-installa
ties te beschikken. Uit de betreffende aanvragen om vergunningen in
gevolge de Hinderwet en de Wet inzake de Luchtverontreiniging blijkt,
dat met dezelfde stoffen hetzelfde produkt wordt vervaardigd, even
wel volgens een ander procédé, waarbij per ton produkt minder uitworp
aan luchtverontreinigende stoffen zal optreden. Bij de onderhavige fa
briek is de uitworp aan luchtverontreinigende stoffen het belangrijkste
aspect voor deze gemeente.
Uit de aanvragen en uit overleg op ambtelijk niveau blijkt, dat op het
moment van de uitbreiding maatregelen zullen zijn getroffen, waar
door de uitworp van de totale fabriek (derhalve inclusief de uitbreiding)
beneden de door ons college per 1 januari 1976 toegestane grenswaarde
blijft (250 kg. styreen per etmaal). Noch de uitworp aan luchtveront
reinigende stoffen noch andere milieu-aspecten geven ons aanleiding
om bij gedeputeerde staten thans bezwaren in te dienen tegen het ver
lenen van de vergunningen. Wel zullen wij gedeputeerde staten op
hun verzoek schriftelijk -dviseren betreffende deze vergunningsaanvra
gen en in een later stadium nog gelegenheid krijgen op de ontwerp-be
schikkingen te reageren.
VRAAG (gesteld ing, art. 40, 2e lid, R. v. O.
De heer J. GEENE; Reeds geruime tijd bereiken de C. D. A. -frac
tie en mij klachten over het niet tijdig en het onoverzichtelijk publi
ceren van te nemen voorbereidingsLt,slui'-„n en ter visieleggingen met