178 13 MAART 1975 aan. Voordat wij besluiten al of niet onze medewerking aan dit initia tiefvoorstel te verlenen zouden wij gaarne de visie van het college daarop vernemen. De heer TEN WOLDE: In zeer grote lijnen kan ik het betoog van de heer Geene met betrekking tot de inhoudelijke kant van het totale voorstel volgen, Er wordt een aantal suggesties gedaan met betrekking tot de te volgen procedure en daaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de huidige inventarisatie en het huidige studiemateriaal over de Haagse Beemden niet voldoende informatie omtrent de gehele proble matiek geven. Het voorstel beoogt eigenlijk een nadere uitwerking van het verzoek van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening inzake de Haagse Beemden, zijnde een nadere inventarisatie van de democratische ontwikkeling en geen totale heroriëntatie, zo als in punt 5-3 wordt gesuggereerd. Onze fractie kan zich niet voor stellen dat het college van burgemeester en wethouders een verzoek van de minister met betrekking tot de uitvoering zal afwijzen. Een op dracht van de minister met betrekking tot een nadere inventarisatie is een aangelegenheid die ter competentie van het college van burge meester en wethouders, ongeacht zijn samenstelling, ligt. In de be staande taakverdeling tussen het college en de commissies zien wij nog geen aanleiding om de mogelijkheden tot het uitwerken van het voorstel van de minister te bezien. Aangezien wij de indruk hebben dat het instellen van een ambtelijke werkgroep geen bijdrage zal leve ren aan de overzichtelijkheid van de bestuursverhouding tussen het college en de commissies, hebben wij er geen behoefte aan het voor liggende initiatiefvoorstel te ondersteunen, temeer daar deze weg in het kader van de totale oriëntatie en inventarisatie bepaald geen tijd winst inhoudt met betrekking tot de beslissingsmomenten in net Haag se Beemden-proces. Bestuurlijk -- de heer Geene heeft dit terecht op gemerkt is het vormen van een commissie onder verantwoordelijk heid van de raad van Breda, waarin een aantal mensen van de P. P. D. en van de R. P. D. is vertegenwoordigd, een constructie waarvan ik de mogelijkheden, de juiste schetsing en toedeling van verantwoordelijk heden niet precies kan onderkennen. Namens de V. V. D. - fractie ver zoek ik u daarom om nadere informatie met betrekking tot die con sternatie^. Wethouder VAN DUN: Persoonlijk heb ik de indruk dat het initia tiefvoorstel van de P. v. d. A. en de P. P. R. op een aantal misverstan den en/of verkeerde interpretaties van de brief van de minister is ge baseerd. De kennis van het college is gebaseerd op het gesprek, dat wij ten depaitemente met de minister hebben gevoerd, op het gesprek dat wij hier op 12 februari hebben gevoerd en op een bespreking met de minister over de concept-brief, die hij uiteindelijk op 27 februari aan Breda heeft gezonden. Vooral de bespreking over de concept-brief was interessant omdat daarin duidelijk is gebleken wat de minister be doelt. Wat bedoelt hij dan wel? In de eerste plaats nodigt hij de raad van Breda uit inzake de ontwikkeling van de Haagse Beemden een be roep op financiële steun van de minister te doen. Dat besluit zal, ge preadviseerd door dit college, op 17 april aan de raad worden voorge legd. Wat betekent die besluitvorming van de raad van Breda? De mi nister stelt de exploitatie-opzet en de planologische benadering van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 178