180
13 MAART 1975
innemen. Nu gaat het erom wat de commissie-Merkx in feite met
een "monistisch bestuur" bedoelt. Voelt het college zich duidelijk
een representant van de raad of acht het zich alleen een vertegenwoor
diging van de meerderheid van de raad? Dat vroegen wij ons op 3 sep
tember af en uit de handelwijze van het college inzake zeer belang
rijke kwesties hebben wij opgemaakt dat het in feite namens de meer
derheid van de raad optreedt. Hoe moet men zich daar als partij, die
een belangrijk deel van de Bredase bevolking vertegenwoordigt, tegen
over opstellen? Dat is een moeilijk punt waarover wij al verschillende
malen in de fractie hebben gesproken. Wanneer in deze raad langs de
mocratische weg beslissingen worden genomen moeten wij ons daar na
tuurlijk bij neerleggen, maar een andere vraag is hoe wij ons ten aan
zien van die beslissingen opstellen. Het is natuurlijk duidelijker als de
voorbereidingen voor een beslissing aan ons worden voorgelegd. Wij
kunnen onze visie dan duidelijk kenbaar maken en dat geeft ons naar
onze opvattingen de vrijheid om ons buiten de raad te presenteren, om
buiten de raad relaties aan te knopen en om buiten de raad informa
ties in te winnen. Dit geldt temeer omdat gebleken is dat het college
niet bereid is onze overwegingen in de besluitvorming te betrekken.
Wij hebben onze opvattingen nog geen enkele maal in welk voorstel
dan ook teruggevonden en daarom zijn wij naar onze mening verplicht
te handelen zoals wij dat tot nu toe hebben gedaan.
De heer VAN ASSELDONK Ik ben het niet helemaal met de heer
Crul eens en ik wil in dit verband wijzen op het door de heer Van Ma
le gedane voorstel.
De heer CRUL: Natuurlijk was het voorstel van de heer Van Male
niet alledaags en had het wel enig belang, maar wij hebben het over
dingen die daar bovenuit gaan. Noch in ae voorbereiding van de be
sluitvorming noch in de besluitvorming zelf vinden wij iets van onze
overwegingen terug en dat heeft iedereen kunnen waarnemen. Op
grond daarvan menen wij dat het college de meerderheid van de raad
vertegenwoordigt en ook als zodanig opereert. Wij zijn dus ten opzich
te van onze kiezers verplicht een andere weg te bewandelen dan nor
maal het geval is. Als ons de ruimte wordt geboden om onze visie ken
baar te maken en als duidelijk blijkt dat onze overwegingen in de be
sluitvorming een rol spelen zullen wij niet nalaten onze activiteiten
via de raad te laten lopen; wij hebben dat ook dikwijls genoeg gedaan.
Als wij echter moeten constateren dat dit niet mogelijk is zullen wij
andere wegen bewandelen. Deze algemene opmerkingen heb ik aan
het adres van de heer Geene en in de richting van de V. V. D. gemaakt.
In de commissievergadering over de Haagse Beemden hebben wij
er geen misverstand over laten bestaan dat wi j de brief van de heer
Gruyters inderdaad aan het college en de andere fracties hadden moe
ten toezenden. Wij hebben daar onze excuses voor aangeboden. Aan
het toezenden van de brief bestaat feitelijk niet zoveel behoefte, want
wij hebben het initiatief tot aan de activiteiten in openbare vergade
ringen behandeld en ook de pers heeft er uitvoerig aandacht aan be
steed. Een en ander was dus wel bekend, maar het is normaal dat wij
de raad over onze activiteiten inlichten.
Nu kom ik 'bij de concrete opmerkingen van de heer Geene. Hij
zegt dat de bedoelingen hem niet duidelijk zijn. Wij zouden op de
stoel van het college willen gaan zitten. Nu hebben wij daar geen
moeite mee als een meerderheid van de raad achter ons zou gaan staan;