186 13 MAART 1975 discussie over de inhoudelijkheid eind april worden gevoerd. Ik beperk mij dan ook tot de bedoeling van het initiatiefvoorstel en dan komt de vraag aan de orde, wie wie interpreteert. Door een gesprek met de minister over de concept-brief verkeer ik in de gelukkige omstandig heid dat ik de interpretatie van de brief van de minister ken. Voor al le duidelijk wil ik nog èén keer zeggen dat wij op 24 april gaan beslis sen over de vraag, of de raad het plan Haagse Beemden bij de minis ter wenst te deponeren en een aanvraag om financiële steun bij hem wenst in te dienen. Als u daarin contenteert ziet u tegelijkertijd met welk materiaal de aanvraag onderbouwd is. Dat is aan de orde en ik heb begrepen dat de minister -- terecht -- ontvankelijk is voor al het materiaal dat hem wordt toegestuurd. Hij heeft u bericht dat uw rappor tage daar ook bij betrokken zal worden, dus wat wilt u nog meer? In de tweede plaats gebruikt de minister het woord "verifiëren" in de context van het nagaan van de bestaande gegevens. Ook de uwe Daar wil ik geen misverstand over laten bestaan. Ik kan u zelfs zeg gen dat de minister aanvankelijk in zijn concept-brief had geschreven aat hij iets "na wenste te gaan"; wij hebben toen gevraagd of dat "na gaan" betekende dat er nog meer materiaal aan de orde zou komen en de minister heeft daarop geantwoord dat voor de redactie het woord "verifiëren" gekozen zou worden om duidelijk te maken dat het om het bestaande materiaal gaat. Dan is er nog de rol van de R. P. D,de P. P. D. en de sociogra fische dienst. Zelfs zonder interpretatie geeft de tekst van de brief mij alle aanleiding om te denken dat de R. P, D, iets zal doen. In de brief staat dat dit tezamen met de P. P. D. en de sociografische dienst zal gebeuren. Voor alle duidelijkheid moet ik u zeggen dat wij aan de mi nister hebben gevraagd of het niet beter zou zijn analoog te werk te werk te gaan aan het gesprek dat hier op 12 februari met de minister is gevoerd, tijdens welk gesprek -- dat vindt u terug in het persbericht - hij over de formatie van een stuurgroep, bestaande uit R, P. D.P. P. D. en sociografische dienst, heeft gesproken. Aanvankelijk zei de minis ter in dat gesprek dat hij geen moeite had met een participatie op ba sis van gelijkheid, maar juist de heer Van der Flier, de secretaris-ge neraal, heeft de minister ontraden die methode te volgen. De secreta ris-generaal heeft gezegd dat de R. P. D. de adviseur van de minister is en dat is de interpretatie van de brief van de minister. Er is dus voor de gemeenteraad geen reden om bestuurlijke commissies in het leven te roepen, er is geen reden om werkgroepen te begeleiden en er is ook geen reden om aan de raad van Breda te rapporteren. Nogmaals, de R. P. D, schakelt weliswaar de P. P. D, en de sociografische dienst in maar adviseert de minister. Meer kan ik er niet van maken. De heer BRUMMELKAMP- Ik wil even ingaan op het laatste punt dat de wethouder naar voren heeft gebracht. De minister kan de socio grafische dienst niets opdragen, want er bestaat een bepaalde scheiding van taken in ons staatsrechtelijk bestel. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de gemeente de taak gekregen bestemmingsplannen te maken en dat geldt dus ook voor het plan Haagse Beemden. Het daar voor noodzakelijke onderzoek dient door en onder verantwoordelijkheid van de gemeente te geschieden en daar kan ook een minister niet van afwijken. De minister kan zijn steun natuurlijk wel van een nader on derzoek afhankelijk stellen, van het opnieuw bekijken van de aanwe zige gegevens, maar dat onderzoek dient dan wel onder verantwoorde-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 186