17 MAART 1975 194 voorstel geforceerd naar voren te brengen. Wethouder VAN DUN Persoonlijk 'ben ik bijzonder blij met het initiatiefvoorstel van de heer Beckers, want dit stelt ons college in staat wat duidelijkheid te verschaffen over de woeste en soms "wild- -west"-discussies in onze raad en daarbuiten over de mogelijkheid van verwerving van militaire terreinen voor welke doeleinden dan ook. Ik hoop dat u mij in staat wilt stellen hier tamelijk uitvoerig op in te gaan om de indruk weg te nemen dat het college in gebreke zou blij ven of te lauw op bepaalde mogelijkheden "inschiet'Bovendien wil ik gaarne aan de raad overdragen welke kennis het college op dit punt heeft. Een detailopmerking vooraf, die misschien wat buiten de discussie staat. De heer Beckers zegt dat het hem heeft verbaasd dat Breda wat lauw op het opheffen van de schietterreinen bij Breda reageert. Uiter aard hebben wij geprobeerd het bericht, dat wij via "De Stem" hebben vernomen, te verifiëren bij de overheidsinstantie van defensie en ik moet u zeggen dat wij niet verder zijn gekomen dan dat men ons van de hoogste zijde van het departement heeft verzekerd dat het voorals nog niet om het opheffen maar om een voornemen tot opheffing van de schietterreinen gaat. Ik wil hier niet aan woordenspel gaan doen want dat is niet relevant, maar dit komt bij ons wel wat genuanceer der over dan hetgeen de heer Beckers vanavond heeft gezegd. Als wij praten over de benadering door het college van het verwer ven van militaire terreinen moet ik toch even in de geschiedenis dui ken en proberen de raad mee te nemen in de contacten, die wij heb ben gehad. Het eerste contact hebben wij van 1970-1973 met een veel heid van militaire instanties gehad, waarvan ik u noem het Geniecom- mendement, de territoriaal bevelhebber Zuid e. a. Dit contact heeft ons één ding duidelijk geleerd, hetgeen ook terug te vinden is in de woorden van de heren Geene en Ten Wolde, Met de mensen van De fensie kon te allen tijde -- voorlopig zonder visie -- worden gesproken over de verwerving van militaire terreinen als men van de kant van Breda kon aantonen dat men militaire terreinen nodig had, waarvoor men die nodig had en op welke termijn dat het geval was. De opmer king van dhr.Geene, dat onderhandelingen met Defensie een moeilijke zaak zijn, beschouw ik als het intrappen van een open deur omdat De fensie niet zelf verwerft noch verkoopt doch dit via Domeinen wordt geregeld. Ik praat daar verder niet over want ik acht dit bekend. Belangrijk is dus de vraag of waarvoor en op welke termijn Bre da militaire terreinen nodig heeft. Deze vraag hebben wij voorgelegd aan al diegenen, die bezig zijn met de binnenstadsstudie en delieer Geene heeft dan ook terecht gezegd dat dit straks een integraal onder deel zal zijn van het binnenstadsrapport, dat op 1 mei a. s. met de commissies zal worden besproken. Op 20 mei zal het binnenstadsrap port in een informatieve openbare raadsvergadering aan de orde komen en half september zal de raad daarover tot een uitspraak moeten ko men. Dat betekent dat u op 15 april een rapport in huis krijgt waarin het college een aantal visies op de eventuele verwerving van militai re terreinen duidelijk moet gaan maken. Toen de Defensienota verscheen werden wij gei'nformeerd over de doelstelling van het gebruik van een aantal militaire accommodaties in Breda. Wij hebben vernomen dat Defensie voornemens was op basis van die Defensienota in West- Brabant en lus ook in Breda een aantal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 194