242
17 APRIL 1975
12. bijlage nr. 119
VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS MET BETREK
KING TOT DE BEGROTING VAN HET WOONWAGENCENTRUM
BREDA,
De heer OOMEN: Dit voorstel is voor onze fracties aanleiding tot
het maken van enkele opmerkingen die min of meer aansluiten op het
geen er in de commissie al is gezegd. Wij achtten het echter nuttig
hierover ook in de openbare raadsvergadering enkele vragen te stellen.
Het is duidelijk dat de woonwagenbewoners in onze maatschap
pij een aparte groep vormen, hetgeen wij op basis van onze maatschap
pijvisie betreuren. Men zou kunnen zeggen dat het leefklimaat op het
woonwagenkamp op dit ogenblik nog niet volledig is, zodat er adequate
voorzieningen moeten worden getroffen die ertoe zouden kunnen lei
den dat de bewoners een betere leefomgeving krijgen. Op dit ogenblik
zijn allerlei noodzakelijke voorzieningen zoals wasgelegenheid niet
optimaal te noemen. Ik meen dat het gewenst is adequatere voorzie
ningen te treffen voor onze "milieubewakers", zoals men zeker de
helft van de bewoners, die in autowrakken handelt en onze rommel
opruimt, zou kunnen noemen.
Dankzij de goede informatie van de wethouder weten wij inmid
dels dat er reeds in mei 1974 door het bestuur van de gemeenschappe
lijke regeling voorstellen aan de minister zijn gedaan. Ik zou willen
vragen of daarop een reactie is gekomen en in welk stadium van af
handeling een en ander verkeert.
Kan de wethouder ons voorts inlichten over de huidige bezetting
van het woonwagenkamp? Wat is de omvang volgens de plannen en hoe
veel woonwagens staan er op het ogenblik? Hiermee houdt verband dat
wij van mening zijn dat bij een te grote bezetting het leefklimaat ter
plaatse bepaald niet aantrekkelijk is. Zoals men weet hebben in de
vorige raad de fracties van P.A.K. en D'66 -- en trouwens niet alleen
die fracties -- herhaalde malen aangedrongen op besprekingen met de
regio, waarbij aandacht zou moeten worden geschonken aan het nieuwe
beleid dat met betrekking tot de woonwagenkampen wordt gevoerd,
zowel van de kant van de landelijke overheid als door de verenigingen
van de woonwagenbewoners zelf. Deze besprekingen hebben mijns
inziens tot doel dat de woonwagenkampen die nu in bepaalde plaatsen
in de regio gecentreerd zijn weer in wat kleinere plaatsen worden ge
vestigd, juist om de werkgelegenheid voor de betrokkenen te verbete
ren. Ik zou de wethouder willen vragen of hierover inmiddels in het
kader van de gemeenschappelijke regeling voor het Woonwagencentrum
Breda besprekingen zijn geopend en of er perspectieven zijn. Dit lijkt
mij te meer van belang daar het ministerie van C. R. M. gelden be
schikbaar stelt als de nieuwe lijn alsnog wordt gevolgd.
Het is duidelijk dat het beleid van de gemeente niet gericht zal
moeten zijn op integratie van de woonwagenbewoners met de rest van
de bevolking, aangezien het juist voor deze bevolkingsgroep kenmer
kend is dat zij een volkomen eigen aard, structuur en leefwijze heeft.
Als wij de betrokkenen dan ook tegen hun eigen aard in met de andere
bewoners gaan integreren, ontstaan er waarschijnlijk ongewenste con
flicten.
Tot slot zou ik nog willen vragen of ons kan worden medegedeeld
in hoeverre de woonwagenbewoners'zelf zullen worden betrokken bij
de veranderingen die voor het woonwagenkamp zijn voorgesteld en bij
het beleid dat ten aanzien van het kamp zal worden gevoerd.